Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5909, AWB 16_4332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5909, AWB 16_4332

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 september 2017
Datum publicatie
12 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:5909
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 16_4332
Relevante informatie
Wet vervoer binnenvaart [Tekst geldig vanaf 01-07-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-07-01] art. 5

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/4332 tot en met BRE 16/4334

uitspraak van 13 september 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2013 aanslagen inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 juni 2016 de bezwaren afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 juli 2016, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De inspecteur heeft drie verweerschriften ingediend. Op 6 juni 2017 heeft verweerder een aanvulling op de verweerschriften ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017 te Breda.

Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde [gemachtigde] . De inspecteur heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren op 24 december 1975, heeft de Nederlandse nationaliteit en was in de onderhavige jaren woonachtig in Nederland. In die jaren werkte hij in loondienst bij [BV 1] ( [BV 1] ), gevestigd te Luxemburg, op een binnenvaartschip, het [het schip] (hierna: het schip). Het schip is eigendom van mevrouw

[persoon A] ( [persoon A] ) te [Plaats X] en [BV 2] ( [BV 2] ) te [Plaats B] . Het schip staat geregistreerd in Nederland.

2.2.

Voor het schip is op 4 september 2009 aan [persoon A] als eigenaar van het schip een verklaring afgegeven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart, dat het schip behoort tot de Rijnvaart in de zin van artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte (hierna: Rijnvaartverklaring). Op de Rijnvaartverklaring is [BV 2] als exploitant vermeld.

2.3.

De Luxemburgse autoriteiten hebben aan belanghebbende met dagtekening 22 februari 2006 een E-101 verklaring afgegeven. In een door de inspecteur op 6 juni 2017 overgelegd nader stuk van de bevoegde autoriteit te Luxemburg staat vermeld dat de aan belang-hebbende afgegeven E-101 verklaring vanaf 1 januari 2007 geen rechtskracht meer heeft.

2.4.

In het hiervoor vermelde nadere stuk vermeldt de inspecteur voorts dat de Svb op

17 augustus 2016 een A1-verklaring (de A1-verklaring) heeft afgegeven met betrekking tot de onderhavige jaren.

2.5.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2011 tot en met 2013 aangiften IB/PVV gedaan naar belastbare inkomens van respectievelijk € 32.906, € 38.056 en € 39.151. In de aangiften heeft belanghebbende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd en verzocht om vrijstelling van PVV.

2.6.

De inspecteur heeft op 14 november 2014 (2011), 19 mei 2015 (2012) en 26 november 2015 (2013) de onderhavige aanslagen opgelegd waarbij hij de door belanghebbende in zijn aangiften gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en geclaimde vrijstellingen van PVV voor de respectievelijke jaren niet heeft verleend. De aanslagen zijn opgelegd naar belastbare inkomens uit werk en woning van € 29.483 (2011), € 34.366 (2012) en € 35.369 (2013).

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende in de onderhavige jaren in Nederland verzekerd en premieplichtig was voor de volksverzekeringen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 in die zin dat geen premies volksverzekeringen worden ingehouden. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing