Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5973, BRE - 16 _ 4945 en 16_4946T
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5973, BRE - 16 _ 4945 en 16_4946T
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 september 2017
- Datum publicatie
- 11 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:5973
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 4945 en 16_4946T
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Schending hoorplicht en motiveringsbeginsel. Toepassing bestuurlijke lus. Art. 8:51a en 8:80a Awb;
Dat belanghebbende onterecht niet is gehoord en de uitspraken op bezwaar niet deugdelijk zijn gemotiveerd, doet er niet aan af dat er uitspraak op bezwaar is gedaan. De rechtbank ziet om proceseconomische redenen aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/4945 en 16/4946
uitspraak van 20 september 2017
Tussenuitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Feiten en procesverloop
Belanghebbende drijft met zijn partner, [de partner] (hierna: de partner), in maatschapsverband een tweetal ondernemingen, te weten [A BV] en [VOF A] . Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende en de partner met dagtekening 14 november 2015 voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslagen IB/PVV) opgelegd. Met dagtekening 26 november 2015 is naar aanleiding van hetzelfde boekenonderzoek aan [A BV] een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag OB) opgelegd.
Belanghebbende heeft bij afzonderlijke bezwaarschriften bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 genoemde aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brieven van 9 februari 2016 en 20 februari 2016 in gebreke gesteld vanwege het niet-tijdig beslissen op de bezwaren.
Bij brieven van 21 maart 2016 heeft belanghebbende bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op de bezwaren.
Met dagtekening 25 april 2016 heeft de inspecteur voorgenomen uitspraken op bezwaar aan belanghebbende verzonden. Bij beschikking van 28 april 2016 heeft de inspecteur voor elk bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV een dwangsom van € 1.260 aan belanghebbende toegekend.
Bij uitspraak van 24 mei 2016 – op diezelfde dag ook verzonden – heeft de rechtbank de in 1.4 vermelde beroepen gegrond verklaard en heeft zij de inspecteur gelast binnen vier weken na de dag waarop de uitspraken zijn verzonden te beslissen op de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV, allebei afzonderlijk op straffe van een dwangsom van € 100 per dag waarmee hij de hier genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 in totaal.
Met dagtekening 26 mei 2016 heeft de inspecteur opnieuw voorgenomen uitspraken op bezwaar aan belanghebbende verzonden. Daarin geeft de inspecteur aan dat de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV bij de Belastingdienst zoek moeten zijn geraakt, maar dat hij inmiddels wel afschriften van deze bezwaarschriften heeft ontvangen tijdens de procedure bij de rechtbank in verband met de beroepen niet-tijdig beslissen en dat hij de grieven tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV zal beoordelen. De inspecteur stelt daarbij vast dat de tekst van de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV afwijkt van de tekst van het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB. In die brieven heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om aan te geven of hij wil worden gehoord door de inspecteur.
Bij brieven van 1 juni 2016 aan de inspecteur heeft belanghebbende onder meer verzocht om te worden gehoord door de inspecteur. Deze brieven zijn in eerste instantie als klacht in behandeling genomen door de klachtenafdeling van de Belastingdienst en zijn op 24 juni 2016 doorgezonden aan de bezwaarbehandelaar, die deze brieven op 28 juni 2016 heeft ontvangen.
De inspecteur heeft bij geschriften van 21 juni 2016 de navorderingsaanslagen IB/PVV verminderd zonder belanghebbende voorafgaand nog te horen. Op elk van deze geschriften staat vermeld “Uitspraak op bezwaar”. Ook vermelden deze geschriften de aanslagnummers van de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV. In de geschriften is onder meer vermeld dat de inspecteur heeft besloten gedeeltelijk aan de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV tegemoet te komen en dat de motivering van de beslissing reeds afzonderlijk is medegedeeld. De geschriften bevatten verder een weergave van de herrekende navorderingsaanslagen. Tevens zijn de geschriften voorzien van een rechtsmiddelenverwijzing.
Belanghebbende heeft op 28 juli 2016 bij de rechtbank beroepen ingesteld tegen de (volgens belanghebbende) ‘fictieve uitspraken op bezwaar’ van 21 juni 2016. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft geschriften ingediend in reactie op de beroepschriften. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat de rechtbank (nog) geen inhoudelijke beoordeling van de navorderingsaanslagen zal geven, maar enkel zal beslissen met betrekking tot de in 2.1 genoemde vragen.
2 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
1) Zijn de geschriften van 21 juni 2016 (zie 1.9) aan te merken als uitspraken op door de belanghebbende gemaakte bezwaren?
2) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, dienen de zaken dan te worden teruggewezen naar de inspecteur of dient dan de bestuurlijke lus te worden toegepast?
Tussen partijen is niet in geschil dat in de bezwaarfase het hoorrecht is geschonden.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend. Indien deze vraag door de rechtbank bevestigend wordt beantwoord, dan verzoekt belanghebbende om terugwijzing van de zaken naar de inspecteur. Belanghebbende heeft tevens de rechtbank verzocht om ter vermijding van een executiegeschil vast te stellen dat de inspecteur geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 24 mei 2016 (zie 1.6) en de inspecteur te gelasten de vastgestelde dwangsommen vermeerderd met de kosten aan belanghebbende te betalen.
De inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en heeft in zijn in 1.11 vermelde geschriften verzocht om toepassing van de bestuurlijke lus, dan wel om terugwijzing van de zaken naar de inspecteur.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen en subsidiair tot gegrondverklaring van de beroepen. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen wegens schending van het hoorrecht.
3 Beoordeling van het geschil
Uitspraken op bezwaar?
De inspecteur heeft gesteld dat hij in de in 1.9 genoemde geschriften uitspraken op bezwaar heeft gedaan op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV.
Belanghebbende heeft erop gewezen dat in de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV (extra) bezwaren staan vermeld die niet zijn opgenomen in het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur in de voorgenomen uitspraken op bezwaar van 26 mei 2016 weliswaar heeft verklaard de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV inmiddels te hebben ontvangen en deze te zullen beoordelen, maar dat nergens uit blijkt dat de inspecteur deze bezwaarschriften inderdaad heeft beoordeeld. Daarbij heeft belanghebbende opgemerkt dat de inspecteur bij de beoordeling niet is ingegaan op de specifieke bezwaren die in deze bezwaarschriften staan vermeld en dat de beoordeling vergelijkbaar is met de eerdere voorgenomen uitspraken op bezwaar van 25 april 2016, die gebaseerd waren op het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur bij de in 1.9 genoemde geschriften dus enkel uitspraak gedaan op de bezwaren tegen de naheffingsaanslag OB en niet op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV. Belanghebbende concludeert hieruit dat genoemde geschriften niet kunnen worden aangemerkt als uitspraken op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV.
De rechtbank is van oordeel dat de in 1.9 genoemde geschriften onmiskenbaar zijn aan te merken als uitspraken op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de geschriften duidelijk vermelden dat het gaat om uitspraken op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en dat de inspecteur heeft besloten gedeeltelijk aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet te komen met vermelding van de elementen van de aanslag zoals die na voormelde tegemoetkoming komen te luiden. Nog afgezien van de opgenomen rechtsmiddelenverwijzingen laten de geschriften naar inhoud en vorm geen andere conclusie toe dan dat deze moeten worden aangemerkt als de uitspraken op bezwaar. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat in de voorgenomen uitspraken op bezwaar van 26 mei 2016, die naar de rechtbank begrijpt tevens dienen als motivering van de uitspraken op bezwaar, alleen ingegaan is op bezwaren die in het bezwaarschrift met betrekking tot de OB zijn vermeld en niet ook op de aanvullende bezwaren die in de bezwaarschriften met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV zijn vermeld, kan daaraan niet afdoen. Een dergelijke omstandigheid kan wel maken dat de uitspraken op bezwaar ondeugdelijk zijn (want onvoldoende gemotiveerd) maar zij kan niet wegnemen dat wel uitspraken op de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gedaan. Ook een ondeugdelijke uitspraak op bezwaar is een uitspraak op bezwaar. De rechtbank verwerpt daarom de primaire stelling van belanghebbende.
Terugwijzing naar de inspecteur of toepassing van de bestuurlijke lus?
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende onterecht niet is gehoord in de bezwaarfase en dat het hoorrecht daardoor is geschonden. Nu de inspecteur concludeert tot hetzij toepassing van de bestuurlijke lus hetzij terugwijzing, begrijpt de rechtbank dat er volgens beide partijen geen aanleiding is om op grond van artikel 6:22 van de Awb aan dit gebrek voorbij te gaan. De rechtbank ziet geen reden anders te oordelen.
De rechtbank is verder van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraken op bezwaar, omdat de inspecteur onvoldoende is ingegaan op de bezwaren die belanghebbende in de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV extra heeft aangedragen ten opzichte van het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB.
In artikel 8:51a Awb is bepaald dat de rechter het bestuursorgaan in de gelegenheid kan stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen (bestuurlijke lus). De rechtbank ziet om proceseconomische redenen aanleiding om de zaken niet terug te wijzen naar de inspecteur, maar gebruik te maken van haar bevoegdheid om de inspecteur in de gelegenheid te stellen de gebreken die aan de bestreden besluiten kleven, te herstellen met toepassing van de bestuurlijke lus. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende heeft gesteld er belang bij te hebben dat spoedig duidelijkheid ontstaat over de ter discussie staande geschilpunten met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV, omdat de uitkomst hiervan mede van belang is voor de inrichting van de boekhouding en voor de aangiften IB/PVV in de navolgende jaren. De rechtbank acht de bestuurlijke lus het meest geschikte middel om spoedig duidelijkheid te verkrijgen. Anders dan belanghebbende is de rechtbank van oordeel dat belanghebbendes belangen niet worden geschaad door de toepassing van de bestuurlijke lus. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende bij de bestuurlijke lus dezelfde door belanghebbende genoemde rechten als bij terugwijzing naar de inspecteur, zoals het indienen van nadere stukken, inzage in de stukken en verslaglegging van het hoorgesprek.
De rechtbank zal de inspecteur in de gelegenheid stellen belanghebbende alsnog volgens de regels te horen en het motiveringsgebrek in de uitspraken op bezwaar te herstellen. De inspecteur dient de rechtbank binnen 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak te berichten of en zo ja in hoeverre het hoorgesprek reden is voor wijziging van de uitspraken op bezwaar en daarbij tevens gemotiveerd in te gaan op de bezwaren die belanghebbende extra heeft aangedragen in de bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV (waaronder ook mogelijke argumenten die nog in de hoorfase aan de orde komen). De rechtbank houdt verder iedere beslissing aan, waaronder die met betrekking tot de dwangsommen (zie 2.2).
De rechtbank merkt ten slotte nog op dat belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 8:42 van de Awb, omdat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingediend. Nu belanghebbende heeft ingestemd met het doen van uitspraak met betrekking tot de in 2.1 genoemde vragen, gaat de rechtbank ervan uit dat belanghebbende deze stelling heeft ingenomen in het belang van de vervolgprocedure. Voor zover belanghebbende deze stelling ook in heeft willen nemen voor onderhavige procedure, is de rechtbank van oordeel dat de door belanghebbende genoemde ontbrekende stukken voor de rechtbank niet van belang hadden kunnen zijn voor het doen van deze tussenuitspraak.