Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:6751, BRE - 16 _ 4954

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:6751, BRE - 16 _ 4954

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 september 2017
Datum publicatie
16 november 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:6751
Zaaknummer
BRE - 16 _ 4954

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting / bekendmaking naheffingsaanslag.

In geschil is of de inspecteur de naheffingsaanslag tijdig aan belanghebbende heeft opgelegd. Belanghebbende heeft van meet af aan verklaard dat zij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen en dat zij van het bestaan daarvan pas op de hoogte is geraakt door de betalingsherinnering. Een ander bewijs van het bestaan van de naheffingsaanslag dan de vermelding daarvan in de ontvangersadministratie, is er niet. De inspecteur heeft geen afschrift van de naheffingsaanslag kunnen overleggen en ook geen bescheiden overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de naheffingsaanslag daadwerkelijk is verzonden. Dat belanghebbende op enig moment een betalingsherinnering heeft ontvangen voor de naheffingsaanslag, kan niet worden aangemerkt als het ontvangen van het aanslagbiljet of een afschrift daarvan. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet aan belanghebbende is bekend gemaakt en daarom moet worden vernietigd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/4954

uitspraak van 20 september 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Volgens het invorderingssysteem van de ontvanger van de Belastingdienst is aan belanghebbende met dagtekening 29 november 2013 over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd.

1.2.

Met dagtekening 30 december 2013 is aan belanghebbende een betalingsherinnering (hierna: de betalingsherinnering) gezonden voor de naheffingsaanslag. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2016 de naheffingsaanslag en bijbehorende beschikkingen gehandhaafd. Volgens de uitspraak op bezwaar gaat het om een totaalbedrag van € 5.073 bestaande uit een belastingbedrag van € 3.972, een boetebeschikking van € 704 en een rentebeschikking van € 397. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij faxbericht ontvangen door de rechtbank op 29 juli 2016. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017 te Breda. De zaken met de nummers BRE 15/4184, BRE 15/4185 en BRE 16/4954 zijn gelijktijdig op zitting behandeld. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.7.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

[persoon A] was in het jaar 2008 enig aandeelhouder van [A BV] (thans: [B BV] ) (hierna: de vennootschap).

2.2.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit [persoon A] en de vennootschap.

2.3.

Namens de inspecteur is op 9 augustus 2013 bij de vennootschap een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over onder meer het onderhavige tijdvak. Van het onderzoek is een rapport opgesteld met als datum 22 oktober 2013. In het controlerapport is de in 1.1 vermelde naheffingsaanslag aangekondigd.

2.4.

Namens belanghebbende is bij brief van 7 januari 2014 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In die brief is voor zover van belang het volgende vermeld:

‘Ik verzoek u om mij een nadere termijn te gunnen voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar. Deze aanslag is onbekend bij cliënte. De aanslag die gezien de inhoud van voornoemde herinneringsbrief van de belastingdienst is gedateerd op 29 november 2013 is niet door cliënte ontvangen en zal opgevraagd moeten worden. (…)’

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is de naheffingsaanslag tijdig opgelegd?

  2. Zo ja, zijn de naheffingsaanslag en de boete- en heffingsrentebeschikking terecht vastgesteld?

Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing