Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:693, BRE - 16 _ 3092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:693, BRE - 16 _ 3092

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 februari 2017
Datum publicatie
8 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:693
Zaaknummer
BRE - 16 _ 3092

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, voorkoming van dubbele belasting en vrijstelling premies volksverzekeringen (artikel 13 EEG-Verordening 1408/71)

Blh woont in België en werkt in Nederland. Zij heeft voorkoming van dubbele belasting en vrijstelling van premieheffing geclaimd ivm door haar gestelde werkzaamheden in België. Naar het oordeel van de rechtbank heeft blh niet aannemelijk gemaakt dat zij een deel van haar werkzaamheden in België heeft uitgevoerd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/3092 tot en met 16/3094

uitspraak van 17 februari 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) en aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.

Zaaknummer:

BRE 16/3092

BRE 16/3093

BRE 16/3094

Jaar:

2009

2010

2011

Soort:

navorderingsaanslag

aanslag

aanslag

Aanslagnummer:

[aanslagnummer] .H.97

[aanslagnummer] .H.06

[aanslagnummer] .H.16.01

Dagtekening:

25 oktober 2014

22 augustus 2013

21 februari 2014

1.2.

Bij uitspraken van 7 april 2016 heeft de inspecteur de bezwaren tegen deze (navorderings-)aanslagen afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 17 mei 2016, ontvangen bij de rechtbank op 19 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46 per zaaknummer.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde [gemachtigde 1] , en namens de inspecteur [gemachtigde 2] , [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt dat tegelijk met deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

1.6.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was in de onderhavige jaren woonachtig in België en in loondienst werkzaam bij [werkgever] te [plaats] . Deze stichting heeft op belanghebbendes loon Nederlandse sociale zekerheidspremies, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en loonbelasting ingehouden en afgedragen. Belanghebbende werkte maandelijks gedurende drie weken 40 uur per week en moest de resterende week continu bereikbaar zijn. De kosten voor internet, vaste telefoon en mobiele telefoon zijn door de werkgever vergoed.

2.2.

Belanghebbende heeft in Nederland voor deze jaren aangiften IB/PVV gedaan. Daarbij heeft zij telkens gekozen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige en verzocht om vrijstelling van premies volksverzekeringen. In de aangiften voor de jaren 2009 en 2010 heeft zij tevens verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, in 2009 voor afgerond 95% en in 2010 voor 25% van haar loon. In de aangifte voor het jaar 2009 is vermeld dat belanghebbende één dag per week in Nederland haar werkzaamheden heeft verricht en de rest van de week thuis, in België. In de aangifte voor het jaar 2010 is vermeld dat belanghebbende 25% van haar werkzaamheden thuis, in België uitvoert.

2.3.

Bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV is telkens het belastbare inkomen uit werk en woning overeenkomstig de aangifte vastgesteld en is de verzochte aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De gevraagde vrijstelling van premies volksverzekeringen is telkens niet verleend. De primitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 staat onherroepelijk vast.

2.4.

De behandeling van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV gaf de inspecteur aanleiding vragen te stellen en vervolgens na te vorderen over de voor het jaar 2009 verleende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

2.5.

De navorderingsaanslag IB 2009 en de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 zijn na bezwaar gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag IB 2009 bevat ook de beslissing van de inspecteur dat het bezwaar tegen de premies volksverzekeringen wordt afgewezen.

2.6.

In België heeft belanghebbende aangiften voor de personenbelasting en aanvullende belastingen gedaan. Daarbij heeft zij over het volledige van [werkgever] ontvangen loon aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verzocht en gekregen.

2.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 30 november 2015 de Belgische Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna: RSZ) verzocht een zogenoemde A1-verklaring te verstrekken. In reactie hierop heeft de RSZ bij brief van 8 februari 2016 verklaard dat belanghebbende op basis van artikel 13, tweede lid, van de EEG-Verordening 1408/71 onderworpen blijft aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. Hierbij is vermeld dat telefoonoverzichten niet voldoen als bewijs van tewerkstelling in België en wachttijd om de helpdesk te bemannen bovendien niet wordt gezien als arbeidstijd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (jaren 2009 en 2011) en terecht is betrokken in de premieheffing voor de Nederlandse volksverzekeringen (jaren 2010 en 2011).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.2.1.

Belanghebbende stelt dat er sprake is van het uitvoeren van werkzaamheden in loondienst op zowel Nederlands als Belgisch grondgebied. Zij dient te worden aangemerkt als grensarbeider en zij heeft voor de inkomstenbelasting recht op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de dagen waarop zij in België werkzaam is geweest. Op grond van de EEG-Verordening 1408/71 (hierna: de Vo 1408/71) valt zij onder de socialezekerheidswetgeving van België. In Nederland dient zij derhalve te worden vrijgesteld van premies volksverzekeringen, aldus belanghebbende.

3.2.2.

De inspecteur voert aan dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht in België, zodat belanghebbende geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting of vrijstelling van premies volksverzekeringen. Verder voert de inspecteur aan dat Nederlandse instanties zich dienen te conformeren aan de door de RSZ afgegeven A1-verklaring waarin is vermeld dat belanghebbende is onderworpen aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de (navorderings-)aanslagen.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing