Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7178, BRE - 16 _ 4353

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7178, BRE - 16 _ 4353

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 november 2017
Datum publicatie
24 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:7178
Zaaknummer
BRE - 16 _ 4353
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Inkeerder van buitenlands spaartegoed. Bewijslastverdeling ‘opkomen/houden in het buitenland’ van de stortingen. Is doorwerking van omkering van de bewijslast vanwege de box 3-correcties naar de feitenvaststelling voor de bepaling of de verlengde navorderingstermijn ook van toepassing op de box 1-correctie vanwege de zwarte omzetten die op de buitenlandse bankrekening zijn gestort? De rechtbank zet de argumenten voor en tegen uiteen en beantwoordt de vraag, alles afwegende, ontkennend: omkering heeft geen ruimere werking dan die voor bepaling van de materiële belastingschuld. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zwarte omzet destijds in het buitenland is opgekomen. Navordering over de box 1-correcties is niet mogelijk.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/4353

uitspraak van 3 november 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2009 opgelegd, berekend naar een te betalen bedrag, na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen, van € 284.956 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.97).

1.2.

De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar – waarvan de eerste bladzijde is voorzien van dagtekening 26 mei 2016 en de volgende bladzijden van dagtekening 27 mei 2016 – de navorderingsaanslag gehandhaafd. Bij brief van 16 augustus 2016 heeft de inspecteur het verzoek om vergoeding van kosten voor de bezwaarfase afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 1 juli 2016, ontvangen bij de rechtbank Gelderland op 1 juli 2016 en na doorzending ingekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017 te Breda.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal is op 24 augustus 2017 aan partijen verzonden.

1.7.

De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank. Een onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer is met instemming van partijen achterwege gelaten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was in de voor dit geschil van belang zijnde jaren bestuurder en middellijk aandeelhouder van [A BV]. De activiteiten van de vennootschap bestaan uit verkoop en schadeherstel van auto’s.

2.2.

In het kader van de inkeerregeling is namens (onder meer) belanghebbende, bij brief van 18 juni 2014, melding gemaakt van door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Bij brief van 10 juli 2015 is namens belanghebbende aangegeven dat sinds 20 februari 1996 een bankrekening wordt aangehouden bij [Bank 1] te Luxemburg, sinds de jaren negentig een bankrekening wordt aangehouden bij [Bank 2] te Zwitserland en in de jaren negentig eveneens een bankrekening bij [Bank 3] te België werd aangehouden. Laatstgenoemde bankrekening is opgeheven op 4 december 2009. In de brief staat voorts dat belanghebbende twee maal een bedrag in contanten heeft gestort, te weten op 1 november 2006 een bedrag van € 90.000 op de bankrekening bij [Bank 1] en op 12 maart 2008 een bedrag van € 70.000 op de bankrekening bij [Bank 3]. Deze stortingen zijn volgens belanghebbende afkomstig uit afgeroomde omzet van het autobedrijf. Deze omzet alsmede de saldi en de rente van de buitenlandse bankrekeningen zijn op geen enkele wijze in Nederland in de belastingheffing betrokken.

2.3.

De bestreden navorderingsaanslag is gebaseerd op een op 2 december 2015 door onder meer belanghebbende met de inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst (hierna: ook wel de VSO).

2.4.

In de VSO is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen, waarbij (onder meer) belanghebbende is aangeduid als Partij A en de inspecteur als Partij B:

“Uitgangspunt van deze vaststellingsovereenkomst is het feit dat Partij A onjuist aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan over de jaren 2001 tot en met 2013. Gelet op de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting 2001 tot en met 2013 leidt dit tot navordering van een totaalbedrag van € 284.956 (tweehonderdvierentachtigduizendnegenhonderdzesenvijftig euro).

In de verschuldigde belasting zit een bedrag dat voortvloeit uit een correctie in box 1 over de jaren 2006 en 2008. In tegenstelling tot hetgeen is opgenomen onder punt 8 van deze overeenkomst blijft het recht bestaan om tegen de box 1 correcties over 2006 en 2008 bezwaar en beroep aan te tekenen.

(…)

De fiscale gevolgen (enkelvoudige belasting en heffingsrente/belastingrente) van deze vaststellingsovereenkomst worden als volgt verwerkt:

- de jaren 2001 tot en met 2013 worden (onder verwijzing naar art. 64 AWR) volledig verwerkt in één op te leggen navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 (in casu een navorderingsaanslag ten name van [belanghebbende]).

(…)

Heffingsrente/belastingrente

De door Partij A verschuldigde heffingsrente en/of belastingrente is berekend conform de wettelijke bepalingen tot de datum: 30-11-15. Voor de berekening van de verschuldigde heffingsrente en/of belastingrente (per belastingjaar) wordt verwezen naar de bijlage (Excel-berekening).

Partij A beroept zich niet op het feit dat er geen beschikking heffingsrente en/of belastingrente tot stand is gekomen, nu deze niet afzonderlijk op het aanslagbiljet is vermeld. Hiertegen kan derhalve geen bezwaar en/of beroep worden aangetekend. (…)”.

2.5.

Met dagtekening van 29 december 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende de navorderingsaanslag over het jaar 2009 opgelegd. In de navorderingsaanslag is het te betalen bedrag, na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen, vastgesteld op € 284.956, conform de VSO. Dit bedrag bestaat, zoals volgt uit de bijlage bij de VSO, uit een navordering inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2013 van € 222.382 en een bedrag van € 62.574 aan heffings-/belastingrente.

3 Geschil

3.1.

In geschil is enkel de navordering over de correcties in box 1 (hierna: de omzetcorrecties). Partijen houdt daarbij onder meer verdeeld of de zogenoemde verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) (ook) op deze correcties van toepassing is.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van het in de navorderingsaanslag begrepen belastingbedrag met € 83.200. Dit bedrag betreft de verschuldigde belasting over de omzetcorrecties. Naar de rechtbank begrijpt, concludeert belanghebbende voorts tot dienovereenkomstige aanpassing van het in de navorderingsaanslag begrepen rentebedrag.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing