Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-10-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7180, BRE - 17 _ 493

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-10-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7180, BRE - 17 _ 493

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 oktober 2017
Datum publicatie
24 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2017:7180
Zaaknummer
BRE - 17 _ 493
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Artikel 16, vierde lid, van de AWR. Inkeerder van buitenlands spaartegoed. Begrip ‘opgekomen in het buitenland’. Werkt omkering van de bewijslast door naar de feitenvaststelling voor de bepaling of de verlengde navorderingstermijn van toepassing is? De rechtbank beantwoordt de vraag ontkennend met een discursieve motivering.

Belanghebbende beschikte in de jaren 2001 tot en met 2007 buitenlandse bankrekeningen waarvan de tegoeden niet waren aangegeven. Voor de jaren 2001 tot en met 2003 ontbreken bankbescheiden. Uit de bankbescheiden van de buitenlandse bankrekeningen over de jaren 2004 tot en met 2007 blijkt dat belanghebbende contante bedragen heeft gestort. Die bedragen zijn afkomstig uit contant ontvangen omzet die niet is aangegeven. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2007 opgelegd waarbij onder meer het belastbaar inkomen in box 1 is gecorrigeerd met de stortingen in de jaren 2004 tot en met 2007 en geschatte stortingen voor de jaren 2001 tot en met 2003 (omzetcorrectie). In geschil is onder meer of, indien de sanctie van de zogenoemde omkering van bewijslast op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR van toepassing is, deze sanctie ook geldt ter zake van de vaststelling van de feiten en omstandigheden die bepalen of de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR van toepassing is. De rechtbank overweegt dat voor zowel een positief als een negatief antwoord argumenten zijn aan te voeren. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in de wettekst, de wetssystematiek of de wetsgeschiedenis onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor een ruimere werking van de sanctie van de omkering van de bewijslast dan die voor bepaling van de materiële belastingschuld. Op de inspecteur rust daarom de bewijslast aannemelijk te maken dat ter zake van de omzetcorrectie sprake is van door belanghebbende genoten inkomen dat in het buitenland is opgekomen.

De inspecteur is voor de jaren 2001 tot en met 2003 niet in deze bewijslast geslaagd. Met betrekking tot de andere jaren oordeelt de rechtbank dat gelet op de niet aangegeven contante omzet en op de frequentie van de stortingen, de betrekkelijk korte periode tussen de stortingen en de omvang van de gestorte bedragen die situatie op één lijn kan worden gesteld met de situatie waarin inkomsten die in Nederland zijn gegenereerd, rechtstreeks door de Nederlandse afnemer naar een buitenlandse bankrekening worden overgemaakt, waardoor deze inkomsten aan het zicht van de Nederlandse fiscus worden onttrokken. In zo’n geval is sprake van in het buitenland opgekomen inkomen ter zake waarvan navordering over de jaren 2004 tot en met 2007 mogelijk is.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/493 tot en met BRE 17/499

uitspraak van 25 oktober 2017

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 1 maart 2016 aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd:

- Voor het jaar 2001, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.814 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 74.942 (zaaknr. 17/493);

- Voor het jaar 2002, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.798 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 93.838 (zaaknr. 17/494);

Voor het jaar 2003, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.708 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 88.675 (zaaknr. 17/495);

Voor het jaar 2004, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.199 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 102.770 (zaaknr. 17/496);

Voor het jaar 2005, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.687 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 120.770 (zaaknr. 14/497);

Voor het jaar 2006, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.733 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 143.777 (zaaknr. 17/498);

Voor het jaar 2007, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 176.995 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 156.263 (zaaknr. 17/499).

1.2.

Bij de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen is heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

Na tegen de onder 1.1 en 1.2 vermelde beschikkingen bezwaar te hebben gemaakt, heeft de inspecteur op 20 januari 2017 in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan en de betreffende beschikkingen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen per fax van 25 januari 2017, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2017 te Breda. Een overzicht van de verschenen en gehoorde personen en een weergave van het ter zitting verhandelde is te vinden in het opgemaakte proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan onder meer uit de handel in kippen en kuikens.

2.2.

In het kader van de inkeerregeling is namens belanghebbende, bij brieven van 5 mei 2014 en 29 mei 2015, melding gemaakt van en informatie verstrekt over door belanghebbende aangehouden tegoeden bij banken in België en Luxemburg. Uit de verstrekte informatie volgt onder meer het volgende.

Belanghebbende heeft in de navolgende jaren de navolgende totaalbedragen aan contante stortingen op de in België aangehouden bankrekeningen gedaan:

Jaar Contante stortingen

2004 € 23.900

2005 € 43.200

2006 € 13.800

2007 € 52.000

Uit de bankbescheiden over de jaren 2004 tot en met 2007 blijkt dat belanghebbende op de hieronder vermelde dagen de volgende bedragen op de Belgische bankrekeningen heeft gestort:

Jaar 2004

Jaar 2005

Jaar 2006

Jaar 2007

Dag

Bedrag

Dag

Bedrag

Dag

Bedrag

Dag

Bedrag

13 jan.

€ 2.000

04 jan.

€ 7.100

31 jan.

€ 3.000

06 jan.

€ 5.800

31 mrt.

€ 3.200

06 jan.

€ 7.000

08 sept.

€ 10.800

10 jan.

€ 5.600

02 apr.

€ 1.000

06 jan.

€ 2.400

23 mrt.

€ 15.000

14 apr.

€ 2.500

04 mrt.

€ 3.300

20 apr.

€ 8.000

07 mei

€ 4.000

04 mrt.

€ 6.000

13 okt.

€ 5.800

03 aug.

€ 3.200

27 apr.

€ 3.000

24 okt.

€ 11.800

03 aug.

€ 1.000

03 aug.

€ 3.500

24 sept

€ 3.000

28 sept.

€ 6.900

26 okt.

€ 4.000

15 dec.

€ 4.000

2.3.

Verder heeft belanghebbende onder meer gegevens verstrekt over de hoogte van de totale saldi op de betreffende bankrekeningen per 31 december van de jaren 2001 tot en met 2009 voor de berekening van de rendementsgrondslag voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen (hierna ook: box 3).

De gegevens over de saldi op de peildatum in de jaren 2004 tot en met 2009 zijn gebaseerd op bankbescheiden. De gegevens over de saldi op de peildatum in de jaren 2001 tot en met 2003 zijn gebaseerd op schattingen omdat geen of onvoldoende bankgegevens beschikbaar meer waren. Belanghebbende heeft de saldi van de betreffende bankrekeningen over de jaren 2001 tot en met 2012 niet in de aangiften IB/PVV verantwoord.

2.4.

Belanghebbende heeft gemeld dat de in 2.2 vermelde contant gestorte bedragen afkomstig zijn uit contant ontvangen inkomsten met verkoop van kippen en kuikens, en dat deze inkomsten buiten de administratie zijn gehouden en niet in Nederland zijn aangegeven voor de belastingheffing.

2.5.

De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende ook voor de jaren 2001 tot en met 2003 omzet heeft gegenereerd uit de handel in kippen en kuikens die niet is aangegeven voor de Nederlandse belastingheffing. De inspecteur heeft, mede gelet op de contant gestorte bedragen in de jaren 2004 tot en met 2007, de omzet voor de jaren 2001 tot en met 2003 geschat op € 10.000 per jaar.

2.6.

De bestreden navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op:

(i) correcties van het belastbare inkomen uit werk en woning in verband met verzwegen omzet (de box 1-correcties); en

(ii) correcties van het inkomen uit sparen en beleggen in verband met de verzwegen buitenlandse tegoeden (de box 3-correcties).

2.7.

De box 1-correcties voor de jaren 2001 tot en met 2003 bedragen € 10.000 (zie 2.5). De box 1-correcties voor de jaren 2004 en 2007 komen overeen met de in 2.2 vermelde gestorte bedragen. De box 1-correcties voor de jaren 2005 en 2006 zijn lager dan de in 2.2 vermelde gestorte bedragen in die jaren.

3 Geschil

3.1.

Niet in geschil is dat de inspecteur bevoegd is om op grond van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) na te vorderen over de box 3-correcties. Ook de hoogte van de box 3-correcties is niet in geschil. In geschil is of de inspecteur bevoegd is om op grond van voormelde artikellid eveneens na te vorderen over de box 1-correcties.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslagen tot navorderingsaanslagen waarbij alleen de box 3-correcties in aanmerking worden genomen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing