Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7894, BRE - 16 _ 3407
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-12-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:7894, BRE - 16 _ 3407
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 december 2017
- Datum publicatie
- 24 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:7894
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 3407
Inhoudsindicatie
volmacht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslagtermijn niet verstreken nu aannemelijk is dat het verzoek om uitstel voor het doen van de aangifte successierecht is gedaan namens belanghebbenden. Belanghebbenden hebben ter zake van een erfrechtelijke verkrijging van certificaten van aandelen in een BV een beroep gedaan op de BOF. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een onderneming in materiële zin en is derhalve de BOF niet van toepassing. Het beroep van de inspecteur op interne compensatie betreffende de gehanteerde IB-latentie slaagt; artikel 21 SW (de waarde in het economische verkeer) gaat niet voor op artikel 20, zesde lid, onderdeel d, SW dat een dwingend waarderingsvoorschrift bevat voor het bepalen van de IB-latentie. Belanghebbenden hebben recht op een immateriëleschadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn met 82 maanden. De rechtbank ziet geen reden voor matiging van deze bedragen wegens samenhang.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/3407 t/m 16/3412, 16/3414 en 16/3415
uitspraak van 4 december 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 3] , wonende te [Plaats A] (zaaknummer 16/3407),
[belanghebbende 2] , wonende te [Plaats B] (zaaknummer 16/3408),[belanghebbende 3], wonende te [Plaats B] (zaaknummer 16/3409),[belanghebbende 4], wonende te [Plaats C] (zaaknummer 16/3410),
[belanghebbende 5] , wonende te [Plaats B] (zaaknummer 16/3411),[belanghebbende 6], wonende te Rotterdam (zaaknummer 16/3412),[belanghebbende 7], wonende te [Plaats B] (zaaknummer 16/3414),[belanghebbende 8], wonende te [Plaats D] (zaaknummer 16/3415),
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbenden de volgende aanslagen recht van successie opgelegd:
belanghebbende: |
zaaknummer: |
aanslagnummer: |
belaste verkrijging: |
[belanghebbende 1] |
16/3407 |
[aanslagnummer].001 |
€ 2.217.523 |
[belanghebbende 2] |
16/3408 |
[aanslagnummer].002 |
€ 2.300.009 |
[belanghebbende 3] |
16/3409 |
[aanslagnummer].003 |
€ 2.217.523 |
[belanghebbende 4] |
16/3410 |
[aanslagnummer].004 |
€ 237.726 |
[belanghebbende 5] |
16/3411 |
[aanslagnummer].005 |
€ 237.726 |
[belanghebbende 6] |
16/3412 |
[aanslagnummer].006 |
€ 237.726 |
[belanghebbende 7] |
16/3414 |
[aanslagnummer].007 |
€ 237.726 |
[belanghebbende 8] |
16/3415 |
[aanslagnummer].008 |
€ 237.726 |
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 april 2016 de aanslagen in de zaaknummers 16/3407 t/m 16/3409 gehandhaafd. De overige in 1.1. genoemde aanslagen zijn bij uitspraken op bezwaar van 19 april 2016 verminderd in verband met een hoger bedrag aan aftrek voor buitenlandse belasting.
Belanghebbenden hebben daartegen bij brieven van 24 mei 2016, ontvangen bij de rechtbank op 25 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van iedere belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Belanghebbenden hebben, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Belanghebbenden hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017 te Breda. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Op [datum] 2003 is [erflaatster] (hierna: de erflaatster) overleden. De erflaatster woonde voor haar overlijden aan de [adres] te [Plaats B] (hierna: [villa]). Als executeur-testamentair in de nalatenschap van erflaatster is [executeur-testamentair] (hierna: [executeur-testamentair]) aangewezen.
Aan belanghebbenden in zaaknummers 16/3407 t/m 16/3409 (nichten van de erflaatster) heeft de erflaatster onder meer het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd. Belanghebbenden in de zaaknummers 16/3410 t/m 16/3412, 16/3414 en 16/3415 (de kinderen van de nichten van de erflaatster) zijn erfgenamen van erflaatster en hebben in die hoedanigheid de blote eigendom van de nalatenschap verkregen.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoren onder andere 1.095 van de 1.200 certificaten van aandelen in de [E BV] ([E BV]). Tot de activa van [E BV] behoort onder meer grond gelegen bij [villa] (hierna: de [villa-grond]). Deze grond heeft [E BV] in 1998 van erflaatster gekocht. [E BV] heeft op 15 juli 2003 een raamovereenkomst met [F BV] (hierna: [F BV]) gesloten. De raamovereenkomst ziet op de realisering van acht woningen op de [villa-grond] en bevat bepalingen over de planontwikkeling, de planrealisatie en de aan-/verkoop van de gronden. Daarbij is de onder meer geregeld welke rol ieder van de partijen daarbij speelt. Een aanvraag voor een bouwvergunning is in oktober 2003 ingediend. De samenwerking met [F BV] is in 2005 beëindigd. In de periode december 2005 tot en met december 2008 zijn uiteindelijk 6 bouwkavels van de [villa-grond] door [E BV] verkocht.
Aan belanghebbenden is betreffende de nalatenschap van de erflaatster een aangiftebiljet successierecht, met kenmerk [kenmerk], uitgereikt. Bij brief van 24 augustus 2004 heeft [executeur-testamentair] verzocht om uitstel van indiening van deze aangifte. Daarbij wordt vermeld:
“Betreft: aangifte recht van successie/Successienummer [kenmerk]
Inzake de nalatenschap van [de erflaatster]
Mijne heren,
In mijn hoedanigheid van executeur testamentair (…) verzoeken wij u (…).”
Bij brieven van 23 december 2004 en 23 februari 2005 heeft hij verder uitstel gevraagd. De Belastingdienst heeft steeds bij brief het gevraagde uitstel verleend. De desbetreffende brieven zijn gestuurd aan [executeur-testamentair].
Belanghebbenden hebben ter zake van hun verkrijgingen op 18 juni 2005 aangifte recht van successie gedaan. Dit is geschied door indiening van een aangiftebiljet met bijlagen. De indiening heeft plaatsgevonden door [executeur-testamentair]. Bij de aangifte hebben belanghebbenden ter zake van de verkrijging van hun delen van de in 2.3. genoemde certificaten in [E BV] een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) op grond van de artikelen 35b en 35c Successiewet 1956 (SW).
De inspecteur is bij het opleggen van de onder 1.1 vermelde aanslagen, met dagtekening 18 januari 2007, afgeweken van de aangifte. De inspecteur heeft toepassing van de BOF geweigerd.
3 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
1) Heeft de inspecteur de aanslagen tijdig opgelegd?
2) Kan de BOF worden toegepast ter zake van de verkrijgingen van de certificaten van aandelen in [E BV]?
3) Komt aan de inspecteur een beroep toe op interne compensatie?
4) Voor welk bedrag hebben belanghebbenden recht op immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbenden beantwoorden de eerste en derde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat zij voor een bedrag van € 9.500 per belanghebbende recht hebben op vergoeding van immateriële schade. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat dit bedrag € 4.000 per belanghebbende dient te bedragen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, primair tot vernietiging van de aanslagen en subsidiair tot vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.