Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:900, BRE - 16 _ 1845
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:900, BRE - 16 _ 1845
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 februari 2017
- Datum publicatie
- 9 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2017:900
- Zaaknummer
- BRE - 16 _ 1845
Inhoudsindicatie
Aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten, art. 122d Wsw
Belanghebbende exploiteert een groothandel in aardappelen, groente en fruit (AGF-producten). Ongeveer 75% van de bedrijfsactiviteiten bestaat uit verkoopactiviteiten en de overige 25% uit het bewerken van AGF-producten, waaronder het wassen van prei en sla. Voor het vaststellen van de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten kan de groothandel gezien de verdeling van de bedrijfsactiviteiten niet in zijn geheel worden ingedeeld in de categorie ‘groentewasserijen’ (klasse 7). Aangezien er geen sprake is van gescheiden afvalwaterstromen, kan evenmin een gedeelte van de groothandel in de categorie ‘groentewasserij’ vallen. Nu ‘groothandel’ niet voorkomt in de tabel met bedrijfscategorieën, heeft de heffingsambtenaar belanghebbende terecht ingedeeld in de zogenaamde restcategorie (klasse 8).
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/1845
uitspraak van 14 februari 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 16 februari 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten 2012 (hierna: de aanslag), aanslagnummer [aanslagnummer] .
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [persoon 1] , directeur van belanghebbende, en [persoon 2] , gemachtigde van belanghebbende, verbonden aan [kantoor] te Breda, en namens de heffingsambtenaar, [persoon 3] en [persoon 4] .
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende exploiteert een groothandel (hierna: de groothandel) in aardappelen, groente en fruit (hierna: AGF-producten). Ongeveer 75% van de bedrijfsactiviteiten bestaat uit verkoopactiviteiten en de overige 25% uit het bewerken van AGF-producten om er panklare producten van te maken. Voor de bewerkingsactiviteiten worden de AGF-producten vrijwel schoon aangeleverd, waarna ze worden gesneden, eventueel gewassen (alleen prei en sla) en verpakt. Het afvalwater dat ontstaat bij het wassen van de AGF-producten en het wassen van de kratten waarin ze zijn vervoerd, wordt via een bezinkputinstallatie afgevoerd.
Namens belanghebbende is over het jaar 2012 aangifte gedaan voor de zuiveringsheffing bedrijfsruimten. In het aangifteprogramma is gekozen voor de bedrijfscategorie ‘groentewasserij’ en is aangegeven dat er een bezinkput/zeefvoorziening in de groothandel aanwezig is. Uit het aangifteprogramma volgt een afvalwatercoëfficiënt van 0,06 (klasse 5) en een aanslagbedrag van € 932,48.
Bij het vaststellen van de aanslag is de heffingsambtenaar afgeweken van de aangifte, in die zin, dat hij belanghebbende niet heeft ingedeeld in de bedrijfscategorie ‘groentewasserij’, maar in de bedrijfscategorie ‘overige bedrijfsruimten’ (klasse 8). De aanslag bedraagt hierdoor € 3.571,20.
In geschil is of de aanslag tot de juiste hoogte is vastgesteld. In het bijzonder is in geschil in welke klasse belanghebbende moet worden ingedeeld.
In artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet (hierna: de Wsw) is bepaald dat ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, onder de naam zuiveringsheffing een heffing wordt ingesteld ter zake van het afvoeren van afvalwater. Op grond van dit artikel, in samenhang met artikel 110 van de Wsw, is door het algemeen bestuur van het Waterschap Brabantse Delta de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Brabantse Delta (hierna: de Verordening) 2009 vastgesteld.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Verordening geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.
Op grond van artikel 10 van de Verordening wordt, indien een belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald, de vaststelling van het aantal vervuilingseenheden als volgt berekend: aantal m3 ingenomen water in het kalenderjaar vermenigvuldigd met de afvalwatercoëfficiënt volgens de tabel in bijlage II bij de Verordening. Deze bepaling uit de Verordening komt overeen met het bepaalde in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (2008) (hierna: de Wvo) en artikel 122k van de Wsw (2009). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten.
Op grond van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009 (hierna: het Besluit) wordt de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water van een bedrijfsruimte, of een onderdeel daarvan, bepaald met behulp van een tabel, waarin diverse bedrijfscategorieën worden genoemd met een bijbehorende vervuilingswaarde. Onder de genoemde categorieën bevinden zich onder meer een categorie “Groentewasserijen” en een categorie “De niet in deze tabel vermelde bedrijfsruimten of onderdelen van bedrijfsruimten”. Aan de hand van de aldus vastgestelde vervuilingswaarde kunnen de bijbehorende klasse en afvalwatercoëfficiënt worden afgelezen in de tabel in bijlage II bij de Verordening.
In de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van artikel 22 van de Wvo is, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 1998/1999, 26 367, nr. 3, p. 9 en 10):
“De vijftien afvalwatercoëfficiënten zijn berekend vanuit de coëfficiënt die behoort bij klasse 8, dit is de coëfficiënt die het huishoudelijk en daarmee vergelijkbaar afvalwater representeert.
(…)
De afvalwatercoëfficiënten welke behoren bij de hoogste, onderscheidenlijk de laagste klasse van de Tabel Afvalwatercoëfficiënten komen overeen met het meest, respectievelijk het minst geconcentreerde afvalwater dat uit de praktijk bekend is.
(…)
Er kan ook op basis van het voorgestelde artikel 22, eerste lid, een afvalwatercoëfficiënt per onderdeel van een bedrijfsruimte worden gehanteerd. Er dient dan wel sprake te zijn van voldoende gescheiden afvalwaterstromen. De in het voorgestelde artikel 22, eerste lid, van de Wvo genoemde eisen voor het mogen toepassen van de tabel afvalwatercoëfficiënten, worden dan per onderdeel van een bedrijfsruimte getoetst. Het is zelfs mogelijk dat binnen één bedrijfsruimte de vervuilingswaarde, bij voldoende gescheiden afvalwaterstromen, deels door middel van meting, bemonstering en analyse en deels aan de hand van de tabel afvalwatercoëfficiënten wordt vastgesteld. (HR 21 november 1990, BNB 1991/120).”
Vast staat dat een deel van de onderneming van belanghebbende bestaat uit een groentewasserij. In de tabel van artikel 2 van het Besluit wordt de vervuilingswaarde van een groentewasserij vastgesteld op 0,021. De bijbehorende afvalwatercoëfficiënt is dan 0,015 (klasse 7) volgens de tabel in bijlage II bij de Verordening. De rechtbank is van oordeel dat, nu slechts een klein deel van de onderneming uit een groentewasserij bestaat, niet de gehele onderneming kan worden ingedeeld in de categorie ‘groentewasserij’. De omstandigheid dat de groentewasserij binnen de groothandel het meeste afvalwater produceert, zo hier al sprake van zou zijn, kan aan dit oordeel niet afdoen. Om te bepalen of de groentewasserij dan een bedrijfsonderdeel is waarvoor apart een afvalwatercoëfficiënt kan worden gehanteerd, moet volgens de in 2.9 aangehaalde wetsgeschiedenis worden beoordeeld of sprake is van voldoende gescheiden afvalwaterstromen. Ter zitting is door de heffingsambtenaar onweersproken gesteld dat in de onderneming van belanghebbende niet gemeten wordt welk deel van de totale hoeveelheid afvalwater samenhangt met het gebruik van de groentewasserij. Naar het oordeel van de rechtbank is dan geen sprake van voldoende gescheiden afvalwaterstromen en kan er daarom met betrekking tot de groentewasserij geen afzonderlijke (lagere) afvalwatercoëfficiënt in aanmerking worden genomen.
In de tabel van artikel 2 van het Besluit komt niet de categorie ‘groothandel’ of iets vergelijkbaars voor. Een groothandel valt daarom in de restcategorie ‘de niet in deze tabel vermelde bedrijfsruimten of onderdelen van bedrijfsruimten’. De vervuilingswaarde daarvan is vastgesteld op 0,021 en de bijbehorende afvalwatercoëfficiënt op 0,023 (klasse 8).
De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat het aangifteprogramma, na de keuze voor de bedrijfscategorie ‘groentewasserij’, de mogelijkheid biedt om aan te geven dat er een bezinkput/zeefvoorziening in het bedrijf aanwezig is. Indien er een bezinkput/zeefvoorziening in de groentewasserij aanwezig is, wordt de afvalwatercoëfficiënt automatisch verminderd van 0,015 (klasse 7) naar 0,06 (klasse 5). Volgens de verklaring van de heffingsambtenaar kan in het aangifteprogramma na de keuze voor de indeling van een bedrijf in de zogenaamde ‘restcategorie’ (klasse 8) niet worden aangegeven dat er een bezinkput/zeefvoorziening in het bedrijf aanwezig is, waardoor in zo’n geval het bedrijf niet in een lagere klasse wordt ingedeeld. Nu de Verordening en het Besluit evenmin een mogelijkheid bieden om een bedrijf in een lagere klasse in te delen in verband met de aanwezigheid van een bezinkput/zeefvoorziening, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om de groothandel in een lagere klasse dan klasse 8 in te delen.
Namens belanghebbende is nog aangevoerd dat een medewerker van belanghebbende in verband met de aangifte telefonisch contact heeft opgenomen met de heffingsambtenaar en dat de heffingsambtenaar toen zelf heeft geadviseerd om in het aangifteprogramma te kiezen voor de bedrijfscategorie ‘groentewasserij’. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat er geen zicht is op de inhoud van het gesprek nu er geen gegevens van het gesprek zijn vastgelegd. De rechtbank begrijpt hieruit dat de heffingsambtenaar betwist dat de inhoud van het telefoongesprek dusdanig was dat belanghebbende hieruit het vertrouwen mocht ontlenen dat belanghebbende ingedeeld zou worden in de categorie ‘groentewasserij’ met zeefvoorziening. Gelet op de betwisting door de heffingsambtenaar rust op belanghebbende de last bewijs bij te brengen dat sprake is van een afspraak, toezegging of anderszins in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, met de enkele stelling dat dienaangaande een telefoongesprek heeft plaatsgevonden, niet aan haar bewijslast voldaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
Voor zover de gemachtigde van belanghebbende heeft willen betogen dat de indeling van de groothandel in klasse 8 onredelijk is, omdat een groothandel minder vervuiling oplevert dan een groentewasserij, oordeelt de rechtbank als volgt. Zoals overwogen in 2.10 tot en met 2.12 is de aanslag conform de geldende wet- en regelgeving vastgesteld. Een indeling naar soort bedrijfsruimte (of een onderdeel daarvan) ter vaststelling van de vervuilingswaarde is op zichzelf aanvaardbaar. Dit is slechts anders indien de uitwerking hiervan leidt tot resultaten die de wetgever met het bepaalde in artikel 122k niet voor ogen kan hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de in 2.9 aangehaalde wetsgeschiedenis volgt dat de coëfficiënt die behoort bij klasse 8 het huishoudelijk en daarmee vergelijkbaar afvalwater representeert. Dit lijkt een vergelijkbare soort afvalwater als die van een groothandel. Verder volgt uit de wetsgeschiedenis dat de afvalwatercoëfficiënten overeenkomen met de geconcentreerdheid van het afvalwater zoals dat uit de praktijk bekend is. Tot slot acht de rechtbank van belang dat in artikel 4 van het Besluit is voorzien in de mogelijkheid van het bepalen van de vervuilingswaarde in afwijking van de tabel.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de heffingsambtenaar voor het vaststellen van de aanslag belanghebbende terecht ingedeeld in klasse 8. Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslag juist is vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 14 februari 2017 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.