Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1236, AWB - 15 _ 7793
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1236, AWB - 15 _ 7793
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 maart 2018
- Datum publicatie
- 13 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:1236
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:7, Overig
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 7793
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting / internationaal, tijdigheid verzoeken om teruggaaf, van toepassing zijnde verdragsvrijheid, standstill-bepaling, immateriëleschadevergoeding
Belanghebbende, een Amerikaans beleggingsfonds, heeft (onder meer) geïnvesteerd in Nederlandse aandelen. Zij heeft verzocht om teruggaaf van de in Nederland ingehouden dividendbelasting en zich daarbij beroepen op het recht van de Europese Unie met het argument dat een Nederlandse fbi in deze jaren recht heeft op teruggaaf onderscheidenlijk recht heeft op een afdrachtvermindering. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken om teruggaaf tijdig zijn voor zover deze zijn ingediend binnen drie jaren na afloop van het boekjaar. Daaraan doet niet af dat belanghebbende gedurende de procedure een andere grondslag voor haar verzoeken aanvoerde. Verder oordeelt de rechtbank dat de vrijheid van dienstenverkeer – zo al aan de orde – in het onderhavige geval volledig ondergeschikt is aan de vrijheid van kapitaalverkeer. Zo de teruggaveregeling (artikel 10, tweede lid Wet DB c.q. de artikelen 25 en 25a Wet Vpb) en later de afdrachtverminderingsregeling (artikel 11a Wet DB) leiden tot een verboden beperking van het kapitaalverkeer, valt deze beperking onder de standstill-bepaling. Weliswaar is de afdrachtverminderingsregeling pas per 1 januari 2008 ingevoerd, maar zij is op de voornaamste punten identiek aan de oude teruggaveregeling, gelet op de kring van gerechtigden en het voordeel. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van immateriële schade, mede gelet op de complexiteit van de zaak. Beroepen ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 15/7793 tot en met 15/7797
uitspraak van 1 maart 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X] (Verenigde Staten van Amerika),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor de volgende perioden de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
jaar 2007, bij brief van 31 december 2010, gecorrigeerd bij brief van 21 december 2012, tot een bedrag van (uiteindelijk) € 690.300 (zaaknummer 15/7793);
jaar 2008, bij brief van 29 december 2011, gecorrigeerd bij brief van 21 december 2012, tot een bedrag van (uiteindelijk) € 1.128.673 (zaaknummer 15/7794);
jaar 2009, bij brief van 24 december 2012, tot een bedrag van € 452.173 (zaaknummer 15/7795);
jaar 2010, bij brief van 24 december 2012, tot een bedrag van € 313.949 (zaaknummer 15/7796);
1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2011, bij brief van 31 juli 2014, tot een bedrag van € 597.254 (zaaknummer 15/7797).
De inspecteur heeft de verzoeken over de jaren 2007 tot en met 2010 afgewezen bij beschikking van 3 december 2013 en heeft het verzoek over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2011 afgewezen bij beschikking van 31 juli 2015.
De inspecteur heeft blijkens de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 november 2015 in verband met de vertaalslag van kalendertijdvakken naar boekjaren de verzoeken als volgt opgesplitst:
boekjaar 2006/2007, tot een bedrag van € 308.882;
boekjaar 2007/2008, tot een bedrag van € 1.485.373;
boekjaar 2008/2009, tot een bedrag van € 452.340;
boekjaar 2009/2010, tot een bedrag van € 313.328;
boekjaar 2010/2011, tot een bedrag van € 622.425.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de beslissingen op de verzoeken in die zin gehandhaafd dat de beslissing inhoudt dat er geen grond is voor teruggave van dividendbelasting, hetzij omdat het verzoek niet-tijdig is gedaan hetzij om inhoudelijke redenen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 december 2015, ontvangen bij de rechtbank per fax op dezelfde datum, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 331.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
Bij brieven van 31 augustus 2016 heeft de rechtbank partijen geïnformeerd dat de zaken worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van de op 1 augustus 2016 aan hem voorgelegde prejudiciële vragen in zaken van een andere belanghebbende.
Op 27 februari 2017 heeft, op verzoek van partijen, een onderzoek ter regiezitting plaatsgevonden. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter regiezitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de regiezitting, waarvan een afschrift bij brieven van 9 maart 2017 aan partijen is gezonden.
De inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Ook deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zittingen staat het volgende vast:
Belanghebbende is in 1958 opgericht als [A], naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika, alwaar zij tevens is gevestigd. Op [datum] 1983 is zij omgevormd tot een [B]. Naar Amerikaans recht is zij een rechtspersoon. Zij is geregistreerd aan de NASDAQ via een tickercode.
Belanghebbende is een “open-end” diversed management company en haar ondernemingsactiviteiten bestaan uit het beleggen van het in haar geïnvesteerde vermogen. Zij is geen paraplu-fonds, maar heeft wel verschillende soorten participaties (“classes of shares”) uitgegeven. Die participaties worden door belanghebbende zelf of door gereguleerde tussenpersonen verkocht. De waarde van die participaties is afhankelijk van de onderliggende financiële instrumenten. De koers van die participaties wordt dagelijks gecommuniceerd via de tickercode. Belanghebbendes boekjaren lopen van 1 september tot en met 31 augustus.
Belanghebbende wordt voor Amerikaanse fiscale doeleinden behandeld als een niet-transparante entiteit en naar Nederlandse maatstaven is zij evenmin transparant. Zij is in Amerika onderworpen aan winstbelasting en valt onder het zogeheten RIC-regime. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de zogeheten “853-election” welke bepaling het mogelijk maakt dat een Regulated Investment Company (RIC) dividendbelasting die te zijnen laste is ingehouden één op één doorgeeft aan zijn aandeelhouders, inclusief het recht op verrekening van deze belasting. Belanghebbende mag het door haar ontvangen inkomen dat zij door-uitdeelt, aftrekken van haar in Amerika belastbare winst. Over het inkomen dat niet binnen een bepaalde termijn wordt uitgekeerd is zij Amerikaanse “excise tax” verschuldigd. Naar Amerikaanse maatstaven heeft belanghebbende in de onderhavige jaren al haar winst uitgekeerd. In de onderhavige jaren was zij geen excise tax verschuldigd.
3 Geschil
In geschil is of en zo ja in hoeverre belanghebbende recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting die geheven is in de betrokken perioden. Verder is in geschil of belanghebbende recht heeft op een rentevergoeding en op immateriëleschadevergoeding.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zittingen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vaststelling van teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2007 tot en met 2011.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.