Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1542, AWB - 16 _ 4037
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1542, AWB - 16 _ 4037
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 februari 2018
- Datum publicatie
- 21 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:1542
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 4037
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting, navorderen op grond van verlengde navorderingstermijn, geen sprake van omkering van de bewijslast. Op de inspecteur rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van inkomen dat is opgekomen in het buitenland ter zake de box 1-correcties. In die bewijslast is de inspecteur niet geslaagd. Vernietiging navorderingsaanslagen en vergrijpboete.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/4037, 16/4038 en 16/4039
uitspraak van 22 februari 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekering (IB/PVV) opgelegd:
- -
-
met dagtekening 18 maart 2016, voor het jaar 2006, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.393;
- -
-
met dagtekening 18 maart 2016, voor het jaar 2007, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.775; en
- -
-
met dagtekening 30 januari 2016, voor het jaar 2008, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.870.
Bij de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen is heffingsrente in rekening gebracht. Tevens heeft de inspecteur gelijktijdig met de navorderingsaanslag over 2008 een vergrijpboete van € 2.420 aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1 en 1.2 vermelde navorderingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikking bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft op 20 juni 2016 in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan en de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen per fax van 24 juni 2016, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank en nadien gemotiveerd, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017 bij de enkelvoudige kamer te Breda. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank. Van het verder op die zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal is op 14 augustus 2017 aan partijen verzonden.
De inspecteur heeft vervolgens bij brief van 16 oktober 2017 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft met dagtekening 9 januari 2018, een pleitnota aan de rechtbank en aan de wederpartij toegezonden.
Het onderzoek ter zitting bij de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018 te Breda. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Een overzicht van de verschenen en gehoorde personen en een weergave van het ter zitting verhandelde is te vinden in het opgemaakte proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende drijft een of meer ondernemingen in de rechtsvorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit schoonmaakwerkzaamheden en glasbewassing. Daarnaast biedt belanghebbende diensten aan op het terrein van rolluiken en zonwering.
Belanghebbende heeft, als zogenoemde inkeerder, op 18 juni 2015 drie buitenlandse bankrekeningen, één bij een Zwitserse bank en twee bij Luxemburgse banken, gemeld bij de inspecteur. De saldi van deze bankrekeningen had hij niet vermeld in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Ook is belanghebbende ingekeerd voor een aangehouden bedrag in contanten van € 330.000. Belanghebbende heeft in de jaren 2006 tot en met 2008 de volgende bedragen gestort op de buitenlandse bankrekeningen:
19 september 2006 € 33.000
17 augustus 2007 € 41.500
27 december 2007 € 25.000
19 augustus 2008 € 20.000
Naar aanleiding van de inkeermelding heeft belanghebbende met de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op grond van deze vaststellingsovereenkomst zijn de correcties voor box 3 voor alle jaren verwerkt in een – niet bestreden – (verzamel)navorderingsaanslag over het jaar 2009. De inspecteur heeft de onder 2.2 genoemde contante stortingen in de desbetreffende jaren als winst uit onderneming aangemerkt. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur de navordering in verband met deze inkomenscorrecties in box 1 geformaliseerd in afzonderlijke navorderingsaanslagen, te weten de onder 1.1 genoemde navorderingsaanslagen.
3 Geschil
In geschil is of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil is of de inspecteur bevoegd is om op grond van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR na te vorderen over de box 1-correcties.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zittingen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen, de heffingsrentebeschikkingen en de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep betreffende de boete, vermindering van de boete, en ongegrondverklaring van de beroepen voor het overige.