Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1776, BRE - 16 _ 2693

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1776, BRE - 16 _ 2693

Inhoudsindicatie

inkomstenbelasting; ontslag van instantie; aanmerkelijk belang; fiscale transparantie; afgezonderd particulier vermogen; toerekening vervreemdingsvoordeel; omkering bewijslast.

Het verzoek van de inspecteur om ontslag van instantie is afgewezen omdat de belangen van belanghebbende zwaarder wegen dan die van de inspecteur. De beroepen worden daarom in behandeling genomen.

Aan belanghebbende is over 2009 en 2010 een navorderingsaanslag respectievelijk een aanslag inkomstenbelasting opgelegd ter zake van aan haar toegerekende voordelen uit vervreemding van een aanmerkelijk belang. De aanslagen zijn tijdig en op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Geen omkering van de bewijslast ook niet voor 2010 nu geen aanmaning tot het doen van aangifte is verstuurd nadat de lopende termijn voor het indienen van de aangifte was verstreken. Belanghebbende is niet de inbrenger van het vermogen in de stichting. De inspecteur heeft voor 2009 niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbendes fiscale partner beschikte over het vermogen van de stichting als ware het zijn eigen vermogen. Voor 2010 heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van fiscaal partnerschap tussen belanghebbende en de inbrenger van het stichtingsvermogen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 16/2693 en 16/2694

uitspraak van 22 maart 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2009 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.97) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.955 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.953.876 (hierna: de navorderingsaanslag 2009). Tevens heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2010 een definitieve aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.06) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.020 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 929.325 (hierna: de aanslag 2010). Bij elk van deze belastingaanslagen is tevens bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft bij – in afzonderlijke geschriften vervatte – uitspraken op bezwaar van 21 april 2016 de navorderingsaanslag 2009 en de aanslag 2010 gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 29 april 2016, ontvangen bij de rechtbank op 2 mei 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van - in totaal - € 92. Belanghebbende heeft vervolgens bij afzonderlijke brieven van 11 mei 2016 de beroepen (nader) gemotiveerd.

1.4.

Bij fax van 12 mei 2016 heeft belanghebbende tezamen met [A] (hierna: [A]) een bericht gestuurd inzake toerekening van inkomen uit aanmerkelijk belang.

1.5.

Bij brief van 27 juni 2016 heeft de inspecteur medegedeeld dat belanghebbende per 14 juni 2016 onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP) valt en heeft hij verzocht om de behandeling van de zaken op grond van artikel 8:22 van de Awb in samenhang met artikel 27 van de Faillisementswet te schorsen en de bewindvoerder op te roepen. In dit kader is de volgende correspondentie gevolgd:

-

Een fax van 14 juli 2016 van belanghebbende;

-

Een brief van 16 augustus 2016 van [bewindvoerder], de bewindvoerder, waarin deze bericht de procedure niet over te nemen, aangevuld met toezending van het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2016 waarin ten aanzien van belanghebbende de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken en [bewindvoerder] tot bewindvoerder is benoemd;

-

Een fax van 17 augustus 2016 van belanghebbende.

1.6.

De inspecteur heeft in beide zaken een verweerschrift met datum 26 september 2016 ingediend. Daarin is onder meer gevraagd om ontslag van instantie op grond van artikel 27, tweede lid, van de Faillisementswet.

1.7.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, bij faxen van 17 januari 2017 gereageerd op het verzoek van de inspecteur om ontslag van instantie.

1.8.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, bij afzonderlijke faxen van 17 maart 2017 gereageerd op de verweerschriften. Bij fax van 14 juni 2017 heeft belanghebbende haar beroepen nader aangevuld.

1.9.

Bij brief van 6 juli 2017 heeft de inspecteur voor ieder jaar afzonderlijk een geschrift aangeduid als ‘conclusie van dupliek’ ingediend. Bij brief van 24 juli 2017 heeft de inspecteur een daarbij ontbrekende bijlage (bijlage 5) ingezonden.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder].

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 30 juni 2017 aan belanghebbende op het adres [adres] te [woonplaats], Verenigde Arabische Emiraten, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Uit informatie van PostNL is evenwel gebleken dat de uitnodiging pas op 4 september 2017, na de zitting derhalve, door de douaneautoriteiten van [woonplaats] is vrijgegeven.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 16 augustus 2017 aan partijen per post is verzonden.

1.11.

Naar aanleiding van de afwezigheid van belanghebbende ter zitting heeft de griffier contact met belanghebbende gezocht in verband met het probleem dat enerzijds belanghebbende geen domicilie wil althans kan kiezen in Nederland en anderzijds post die wordt verzonden naar het postadres in [woonplaats] klaarblijkelijk regelmatig niet of althans vertraagd aankomt. Vervolgens zijn afspraken gemaakt over de wijze van correspondentie.

1.12.

Met instemming van partijen is het onderzoek na de zitting schriftelijk voortgezet. Van de zijde van de inspecteur is daarop bij brief van 12 september 2017 een nader stuk ingekomen. Vervolgens heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op dit stuk, alsmede op de conclusie van dupliek en het verhandelde ter zitting. Belanghebbende heeft daarop bij fax van 20 november 2017 en fax van 1 december 2017 gereageerd. Hierna is bij brieven van 22 december 2017 het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.

2.1.

Belanghebbende en [A] hebben vijf kinderen. Deze kinderen waren in 2009 en 2010 minderjarig.

2.2.

Op 10 november 2003 heeft [B] (hierna: [B]) de Stichting “[Stichting]” (hierna: de Stichting) opgericht. De Stichting is statutair gevestigd in de gemeente Eindhoven. [B] is bij oprichting tot enig bestuurder van de Stichting benoemd.

2.3.

In het kader van een vaststellingsovereenkomst tussen [A Groep] en [B Groep] heeft de Stichting op 10 november 2003 25% van de aandelen in [C BV], 25% van de aandelen in [D BV] en 12,5% van de aandelen in [E NV] (hierna: de aandelenbelangen) verkregen. De koopsommen ter zake van die verkrijgingen bedroegen respectievelijk € 1.315.269, € 2.097.061 en € 1.500.000. De Stichting is deze aan [A] schuldig gebleven.

2.4.

Op 12 juni 2006 is, na de geboorte van het vijfde kind van belanghebbende en [A], de Stichting hernoemd tot Stichting “[Stichting]”.

2.5.

Op respectievelijk 30 en 31 december 2009 heeft de Stichting de aandelenbelangen vervreemd voor respectievelijk € 3.125.960, € 4.179.586 en € 2.889.310. Belanghebbende hield in 2009 via [F BV] indirect 12,5% van de aandelen in [E NV].

2.6.

Op 21 januari 2010 heeft de Stichting 43,3% van de aandelen in [G BV] vervreemd voor een bedrag van € 1.864.596. De verkrijgingsprijs van dit belang bedroeg € 5.945.

2.7.

[B] was (ook) in de jaren 2009 en 2010 enig bestuurder van de Stichting. Op grond van – het in die jaren van toepassing zijnde – artikel 4.2 van de statuten van de Stichting (hierna: de statuten) benoemt en ontslaat [notaris], notaris te Eindhoven (hierna: de notaris), bestuurders van de Stichting. Artikel 15.2 van de statuten bepaalt: “Een besluit van het bestuur tot statutenwijziging behoeft de voorafgaande toestemming van het bestuur van alle rechtspersonen waarin de stichting aandelen houdt, alsmede voor zover het betreft een wijziging van artikel 4 lid 2 (…) van deze statuten van de daar genoemde personen.”

2.8.

Per 1 augustus 2011 zijn de statuten gewijzigd. In het gewijzigde artikel 4.2 wordt bepaald dat [A] bestuurders ontslaat en benoemt.

2.9.

Op 14 oktober 2013 is belanghebbende naar Knokke te België verhuisd. Op 11 juni 2014 is zij naar [woonplaats] verhuisd.

2.10.

De navorderingsaanslag 2009 is gezonden naar een adres in Uden zijnde het adres van de ouders van [A].

2.11.

Op 30 november 2015 heeft de inspecteur een bezwaarschrift met datum 27 november 2015 ontvangen van de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] van [kantoornaam gemachtigde]. In het bezwaarschrift staat:

“(…)

Betreft: bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2009 ten name van [belanghebbende], aanslagnummer: [aanslagnummer].H.97.

(…).

Het bezwaar richt zich tegen het in aanmerking nemen van winst uit aanmerkelijk belang in box 2. (…).”

2.12.

Met ingang van 14 juni 2016 valt belanghebbende onder de WSNP. Bij brief van 16 augustus 2016 schrijft de bewindvoerder [bewindvoerder] aan de rechtbank en – in afschrift – de inspecteur:

“(…). Ondanks dat ik nog niet formeel ben opgeroepen ex art. 27 Fw, bericht ik u hierbij dat ik de procedure niet overneem. Reden daarvoor is dat de boedel daarbij niet is gebaat. Immers kan de procedure er slechts toe leiden dat het passief afneemt. Daartegenover staan de nodige juridische kosten en omvangrijke werkzaamheden.

[belanghebbende] heeft kenbaar gemaakt dat zij de procedure buiten bezwaar van de boedel wenst voort te zetten (…). (…).”

3 Geschil

3.

3.1.

In geschil is of de beroepen ontvankelijk zijn, en zo ja, of de navorderingsaanslag 2009 en de aanslag 2010 tijdig op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt en zo ja, terecht zijn opgelegd. Tevens is in geschil of de aanslag 2010 te hoog is.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en – wat betreft de inspecteur – ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag 2009 en de aanslag 2010. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen en subsidiair tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing