Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-04-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2041, AWB - 17 _ 5443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-04-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2041, AWB - 17 _ 5443

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 april 2018
Datum publicatie
18 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:2041
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5443
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkheid bezwaar. Toepassing van het vertrouwensbeginsel. Termijnoverschrijvingen zijn verschoonbaar. Belanghebbende is (wellicht onbedoeld) op het verkeerde been gezet, waardoor hij geen bezwaarschriften meer heeft ingediend, terwijl hij dat eerder wel (tijdig) heeft gedaan.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/5443 tot en met 17/5447

uitspraak van 5 april 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 13 juli 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de door hem over de tijdvakken 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 voldane omzetbelasting op aangifte.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2018 te Breda. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen staan zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal is op 23 februari 2018 aan partijen toegezonden.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt heropend. De reactie van de inspecteur en belanghebbende zijn door de rechtbank ontvangen op respectievelijk 22 en 23 februari 2018. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft bij brief van 28 maart 2018 het vooronderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

verleent een teruggave van € 19.173;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.887,50;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168,- aan deze vergoedt.

2 Gronden

Achtergrond

2.1.

Belanghebbende is osteopaat en lid van de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie (hierna: NVO).

2.2.

Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Tot 1 januari 2013 heeft belanghebbende voor zijn behandelingen geen omzetbelasting in rekening gebracht en geen omzetbelasting op aangifte voldaan. Na de wijziging van artikel 11, lid 1, onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 per 1 januari 2012 heeft belanghebbende enige tijd – waaronder in de tijdvakken waar het hier om gaat – wel omzetbelasting in rekening gebracht en voldaan op aangifte. Belanghebbende heeft met betrekking tot de belastingheffing over de tijdvakken eerste kwartaal, tweede kwartaal en derde kwartaal 2013 tijdig bezwaar gemaakt. Deze bezwaarschriften zijn ontvankelijk verklaard en hebben uiteindelijk geresulteerd in een teruggave van geheven omzetbelasting.

2.3.

Het bezwaarschrift betreffende het derde kwartaal 2013 dateert van 28 oktober 2013. Dit bezwaarschrift vermeldt onder meer het volgende:

“Graag ontvang ik op korte termijn een ontvangstbevestiging van het onderhavige bezwaarschrift. Tevens verneem ik graag schriftelijk van u of u

(1) kunt instemmen met aanhouding van dit bezwaarschrift totdat de uitkomsten bekend zijn van de proefprocedure van de NVO én

(2) kunt instemmen met de hiervoor geschetste praktische werkwijze dat het onderhavige bezwaarschrift wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen alle volgende door mij nog in te dienen aangiften omzetbelasting, danwel

(3) kunt instemmen met het hiervoor geschetste praktische voorstel om over te gaan tot ambtshalve vermindering, indien de uitkomsten van genoemde proefprocedure daartoe aanleiding geeft, van alle door mij (op grond van de nog in te dienen aangiften) vanaf heden nog af te dragen omzetbelasting.”

2.4.

Bij brief van 13 november 2013 heeft [A] (hierna: [A] ), namens de inspecteur, onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven naar aanleiding van het in 2.3 vermelde bezwaarschrift:

“U heeft in uw bezwaarschrift verzocht om het bezwaar mede aan te merken als een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte voor toekomstige tijdvakken. Naar aanleiding van dit verzoek geldt het volgende.

Een bezwaarschrift kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) pas worden ingediend nadat een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (art 6:8 Awb). Op grond van deze bepaling kan en zal ik uw bezwaarschrift niet aanmerken als een bezwaar tegen toekomstige tijdvakken. Dit betekent dat u voor ieder toekomstig tijdvak opnieuw een bezwaarschrift moet indienen. U kunt dat bezwaarschrift ter attentie van mij sturen.

In het geval u mee gaat liften met een (eventuele) proefprocedure of in het geval u besluit bij de rechtbank beroep aan te tekenen tegen de uitspraak die op uw bezwaar zal doen, ben ik wel bereid om een (dan definitief te formuleren) afspraak met u te maken als bedoeld in onderdeel 5 van paragraaf 13 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 5 juli 2011 (BLKB 2011/1087M).

In onderdeel 5 staat dat de inspecteur kan instemmen met het indienen van één bezwaarschrift en kan toezeggen dat de belastingaanslag ambtshalve zal worden herzien nadat de Hoge Raad in de kwestie heeft beslist. Dit geldt indien de in geschil zijnde fiscale kwestie zich bij één belanghebbende m.b.t. meer dan één heffingstijdvak onveranderd voordoet en de desbetreffende voldoening op aangifte/aanslagen nog niet onherroepelijk vaststaan(t). Uiteraard is en blijft het in een dergelijk geval uw recht om tegen iedere voldoening op aangifte in een toekomstig tijdvak separaat bezwaar in te dienen.”

2.5.

Bij brief van 13 december 2013 heeft [A] aan belanghebbende gevraagd om instemming met uitstel tot het doen van uitspraak op bezwaar in verband met de tijd die het kost om tot representatieve proefprocedures te komen met vertegenwoordigers van de diverse brancheverenigingen/beroepsgroepen betreffende de medische vrijstelling van omzetbelasting. De brief vermeldt verder het volgende:

“Hoe gaat het verder?

In de loop van 2014 zult u via uw branchevereniging en/of de Belastingdienst worden geïnformeerd of er proefprocedures zullen worden gevoerd en onder welke voorwaarden u daarop kunt meeliften. Als u kunt en wilt meeliften zal de behandeling van uw bezwaarschrift (onder voorwaarden) worden aangehouden. Als u niet kunt of wilt meeliften zal ik dan overgaan tot afdoening van uw bezwaarschrift.

In het geval u mee gaat liften met een (eventuele) proefprocedure of in het geval u besluit bij de rechtbank beroep aan te tekenen tegen de uitspraak die op uw bezwaar zal doen, ben ik wel bereid om een (dan definitief te formuleren) afspraak met u te maken als bedoeld in onderdeel 5 van paragraaf 13 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 5 juli 2011 (BLKB 2011/1087M).”

2.6.

Ter zitting heeft de partner van belanghebbende (hierna: de partner) verklaard dat zij in december 2013 telefonisch contact met [A] heeft gehad. Tevens heeft zij verklaard dat de weergave van de inhoud van dat gesprek in de “aanvulling pleitnota” van 31 januari 2008 juist is. Deze “aanvulling pleitnota” vermeldt voor zover van belang het volgende:

“Op 13 november 2013 schrijft [A] , dat hij eveneens de afwerking van de bezwaarschriften zal aanhouden, totdat ook bij hem duidelijk is geworden of er een proefprocedure zal worden gevoerd, waarbij mijn cliënt zich had aangesloten.

In december 2013 neemt mijn cliënte telefonisch contact op met [A] , omdat zij zijn antwoord over bezwaar maken tegen toekomstige tijdvakken niet helemaal had begrepen.

Door [A] werd haar duidelijk te verstaan gegeven, dat zij hem een schriftelijke verklaring van het meeliften zou moeten opsturen, en dat zij daarna geen onzinnige bezwaarschriften tegen de toekomstige tijdvakken meer behoefde te worden ingediend. Als reden werd door hem aangegeven: Het dossier is al dik genoeg! Blijkens het schijven van 13 december 2013 zou [A] wel contact opnemen als er duidelijkheid in de proefprocedure zou komen.

Eind december 2013 stuurt mijn cliënt de schriftelijke verklaring van zijn vakorganisatie, waaruit bleek dat hij meeliftte in de aangespannen procedures.”

In de eerder ingediende “pleitnota” van 4 januari 2018 is nog het volgende vermeld over contacten tussen [A] en de partner:

“Ultimo 2013 heeft er zowel mondeling, als schriftelijk overleg plaats gevonden met [A] van het Belastingkantoor Breda. [A] zal in deze procedure kunnen en indien gewenst moeten verklaren, dat het contant zeker heeft plaats gevonden tussen hem en [B] , de geregistreerd partner van belastingplichtige.

(…)

Hoewel het blijven indienen van een nieuw bezwaarschrift voor een nieuw verstreken aangifteperiode niets meer en minder was dan het oproepen van het vorige ingediende bezwaarschrift waarop de data en periode diende te worden vervangen, vroeg [B], ingefluisterd door haar beroepsorganisatie, aan [A] of zij deze bezwaarschriften moest blijven indienen.

Haar werd onmiskenbaar te verstaan gegeven, dat als zij zou meeliften met de proefprocedure ingediend door de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie, en de fiscale kwestie bij één belanghebbende over meer dan één heffingstijdvak onveranderd zou voordoen, er kon worden toegezegd dat de omzetbelasting voor de toekomstige perioden ambtshalve zou worden herzien.

Aan belastingplichtige werden hem later door de Belastingdienst woorden van gelijke strekking schriftelijk bevestigd.

Na dit telefoongesprek heeft belastingplichtige aan de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie een schriftelijke bevestiging gevraagd dat hij mee lifte in de proefprocedure. De Belastingdienst werd een kopie gestuurd van de ontvangen schriftelijke bevestiging”

2.7.

Per brief van 25 juli 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende “aanvullend bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte Omzetbelasting 1e kwartaal 2013 tot en met vierde kwartaal 2014.” Onder verwijzing naar onder meer de brief van 13 november 2013 wordt verzocht om restitutie van de geheven omzetbelasting over die kwartalen.

2.8.

Bij brief van 13 juli 2017 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de voldoeningen op aangifte voor de tijdvakken vierde kwartaal 2013 tot en met vierde kwartaal 2014 (hierna: de bezwaren) niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

Zijn de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard?

2.9.

In geschil is of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Partijen zijn het er niet over eens of de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. Belanghebbende vindt van wel. Hij stelt daartoe in de kern dat gelet op de gang van zaken in november en december 2013 bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat hij geen bezwaar meer hoefde te maken tegen de voldoeningen op aangifte.

2.10.

De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn en heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen.

De rechtbank acht geloofwaardig de in 2.6. vermelde verklaring van de partner ter zitting over (haar indruk van) de inhoud van het telefonisch contact met [A] . De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat de brief van 13 november 2013 onduidelijkheid opriep over wat belanghebbende precies moest doen om te kunnen volstaan met één bezwaarschrift. De inspecteur heeft ter zitting ook gemeld de verklaring niet te kunnen bevestigen of ontkrachten omdat er geen telefoonnotities zijn. Wel heeft de inspecteur meer in het algemeen het standpunt ingenomen dat alleen in gevallen waarin een expliciete toezegging is gedaan dat geen bezwaarschriften hoefden te worden ingediend, de Belastingdienst vindt dat vertrouwen is gewekt. Dit standpunt verwerpt de rechtbank. Het gaat er voor de toepassing van het vertrouwensbeginsel ook om hoe (de partner van) belanghebbende de mededelingen van [A] redelijkerwijs heeft mogen begrijpen. Dat belanghebbende de mededelingen zo heeft begrepen zoals nu is verklaard, vindt steun in de omstandigheid dat belanghebbende eerst wel bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte en na het telefonisch contact in december 2013 niet meer.

De rechtbank begrijpt aldus dat de partner het gesprek zo begrepen had dat als belanghebbende een verklaring over het ‘meeliften’ zou toesturen, er geen bezwaarschriften meer zouden hoeven worden ingediend. Deze verklaring over het meeliften betreft kennelijk – zo begrijpt de rechtbank naar aanleiding van de correspondentie na de zitting – een tot het dossier behorend document van 7 juni 2013 waarin belanghebbende onder meer verklaart “ik [ga] akkoord (…) met de eis van het MvF dat partijen zich zullen conformeren aan de uitkomsten van de proefprocedure.” Niet bestreden is dat (i) dit document door belanghebbende al eerder naar de NVO was gestuurd, en (ii) dat belanghebbende een kopie van dit document in december 2013 naar de Belastingdienst heeft gestuurd. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om aan dit laatste te twijfelen, mede gelet op wat in de laatste zin van de vorige alinea is vermeld.

De verzending van een kopie van het document per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst door de Belastingdienst. Dit vermoeden van ontvangst is niet ontzenuwd met de enkele verklaring van de inspecteur ter zitting dat de brief niet in het dossier is aangetroffen.

Nu verder een reactie van de Belastingdienst uitbleef na toezending van het document, mocht belanghebbende – gelet op de in 2.4 en 2.5 vermelde brieven en het telefonisch contact met [A] – er redelijkerwijs van uitgaan dat hij geen bezwaar meer hoefde te maken. De rechtbank merkt op dat weliswaar betoogd zou kunnen worden dat uit de in 2.5 vermelde brief strikt genomen – naar de letter gelezen – volgt dat pas in 2014 mogelijk sprake zou zijn van een proefprocedure waarbij dan eventueel aangesloten kon worden. Daar staat echter tegenover dat de in 2.4 en 2.5 vermelde brieven niet uitblinken in helderheid voor een belastingplichtige – welke onduidelijkheid voor risico van de Belastingdienst komt –, en dat belanghebbende juist daarom telefonisch contact heeft gezocht.

In deze omstandigheden zijn de termijnoverschrijdingen verschoonbaar. De kern is dat belanghebbende (wellicht onbedoeld) op het verkeerde been is gezet, waardoor hij geen bezwaarschriften meer heeft ingediend, terwijl hij dat eerder wel (tijdig) heeft gedaan. Van verschoonbaarheid zou geen sprake zijn indien belanghebbende te lang heeft gewacht met het alsnog indienen van een bezwaarschrift nadat hem duidelijk was geworden dat de Belastingdienst wel vond dat bezwaarschriften hadden moeten zijn ingediend. Niet gesteld of gebleken is echter dat dit laatste hem duidelijk is gemaakt voordat de gemachtigde de in 2.7 vermelde brief aan de inspecteur heeft toegestuurd.

Wat betekent dit voor belanghebbende?

2.11.

Voor het zich hier voordoende geval dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op de verzochte teruggaven. Deze bedragen in totaal € 19.173 te weten:

- vierde kwartaal 2013: € 739

- eerste kwartaal 2014: € 4.516

- tweede kwartaal 2014: € 4.421

- derde kwartaal 2014: € 3.453

- vierde kwartaal 2014: € 6.044

2.12.

De beroepen zijn dus gegrond.

Proceskosten en griffierecht

2.13.

Nu de beroepen gegrond zijn is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Niet bestreden is dat in de bezwaarfase geen sprake is geweest van kosten voor beroepsmatige verleende juridische bijstand. Voor de beroepsfase bestaat recht op vergoeding voor kosten voor beroepsmatig verleende juridische bijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn vastgesteld op 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, vermenigvuldigd met factor 1,5 in verband met meer dan 4 samenhangende zaken en een wegingsfactor van 1 voor het gewicht van de zaken).

Verder wordt een bedrag van € 24,50 aan vergoeding van reiskosten en een bedrag van € 360,- in verband met verletkosten toegekend. De verzochte verletkosten in verband met besprekingen met de accountant komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat dat geen verletkosten in de zin van het Besluit zijn. Het totale bedrag aan proceskostenvergoeding bedraagt dus € 1.887,50. Verder krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.

Deze uitspraak is gedaan op 5 april 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D. Alblas, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.