Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2094, AWB - 17 _ 5697
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2094, AWB - 17 _ 5697
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 maart 2018
- Datum publicatie
- 17 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:2094
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 5697
Inhoudsindicatie
Artikel 9.5 van de Wet IB 2001; artikelen 1:3, 4:17 en 7:15 van de Awb. Een verzoek om een voorlopige aanslag IB/PVV te herzien is aan te merken als een bezwaar tegen die voorlopige aanslag IB/PVV. Op dit verzoek moet daarom worden beslist bij uitspraak op bezwaar. Dit kan geschieden in de vorm van een nieuwe voorlopige aanslag. Indien bij bezwaar ook is verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding, dient bij de uitspraak op bezwaar ook op dit verzoek te worden beslist. De enkele omstandigheid dat niet ook op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding is beslist, is geen grond voor toekenning van een dwangsom. Een dergelijk verzoek is immers geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/5697
uitspraak van 16 maart 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.02) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Belanghebbende heeft tegen die aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft daarop een nieuwe voorlopige aanslag opgelegd ( [aanslagnummer] H.70.03).
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 augustus 2017, ontvangen bij de rechtbank op 15 augustus 2017, beroep wegens het niet beslissen op het bezwaarschrift tegen de aanslag [aanslagnummer] H.70.02 ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een nader stuk, door de rechtbank ontvangen op 6 december 2017, ingediend. De inspecteur heeft in reactie daarop een nader stuk ingediend dat door de rechtbank is ontvangen op 12 december 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2017 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te [Plaats x] , en namens de inspecteur, [gemachtigden]
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.
Met dagtekening 31 januari 2017 heeft belanghebbende een eerste voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.01) ontvangen.
Op 1 maart 2017 heeft belanghebbende een verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag ingediend. Met dagtekening 24 maart 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende een tweede voorlopige aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.02) opgelegd. In deze voorlopige aanslag is geen rekening gehouden met de loonheffing die in het wijzigingsverzoek is vermeld.
Belanghebbende heeft tegen de tweede voorlopige aanslag bij brief van 21 maart 2017 bezwaar ingediend op de grond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het in het wijzigingsverzoek opgegeven bedrag aan loonheffing. In het bezwaar verzoekt belanghebbende om een vergoeding van proceskosten. Voorts schrijft hij in het bezwaarschrift onder meer:
“Mocht u voornemens zijn aan het bezwaar niet ten volle tegemoet te komen, dan verzoek ik u contact met mij op te nemen voordat u uitspraak doet, mede opdat van het recht gehoord te worden desgewenst gebruik kan worden gemaakt.”
Met dagtekening 2 mei 2017 heeft de inspecteur een derde voorlopige aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.03) aan belanghebbende opgelegd. In deze voorlopige aanslag is wel rekening gehouden met het in het wijzigingsverzoek aangegeven bedrag aan loonheffing. De inspecteur heeft niet op het verzoek om een proceskostenvergoeding beslist.
In een brief van 19 juni 2017 schrijft belanghebbende aan de inspecteur onder meer:
“(…). Bij dezen stel ik u in gebreke, nu u niet binnen de wettelijk termijn op het bezwaar tegen opgemelde aanslag [aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.02; de rechtbank] heeft beslist. Bijgaand treft u het door u aangereikte formulier "Dwangsom bij met tijdig beslissen" aan. (…).”
De inspecteur schrijft aan belanghebbende in een brief van 20 juni 2017 (hierna: de kennisgeving) onder meer:
“(…). Op 19 juni 2017 ontving ik uw brief “dwangsom niet tijdig beslissen” van 19 juni 2017 (…). Omdat de ingebrekestelling niet ziet op een aanvraag in de zin van artikel 1.3 van de Algemene wet Bestuursrecht kom ik niet toe aan het beoordelen van het recht op een dwangsom ex artikel 4.17 van de Algemene wet Bestuursrecht.
Deze kennisgeving is niet voor bezwaar vatbaar en staat ook niet open voor beroep bij de bestuursrechter. (…).”
Belanghebbende schrijft in zijn beroepschrift onder meer:
“(…). De inspecteur heeft tot op heden geen uitspraak op bezwaar gegeven. (…). Belanghebbende is van mening dat de inspecteur uitspraak op bezwaar dient te geven. (…). Belanghebbende is van mening dat de inspecteur binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd is de verschuldigdheid en de omvang van de dwangsom dient vast te stellen. (…).”
3 Geschil
3.
In geschil is of de inspecteur terecht geen proceskostenvergoeding en dwangsom heeft toegekend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en veroordeling van de inspecteur in de proceskosten en tot betaling van de wettelijke dwangsom. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.