Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2280, AWB - 17 _ 438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-03-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2280, AWB - 17 _ 438

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 maart 2018
Datum publicatie
27 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:2280
Zaaknummer
AWB - 17 _ 438
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c

Inhoudsindicatie

Artikel 67c AWR; verzuimboete, verdedigingsbeginsel,

Naar aanleiding van een ingediende suppletie is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting met een verzuimboete opgelegd. In geschil is of de boete naar het juiste bedrag is opgelegd. Omdat de boete vooraf niet is aangekondigd, ziet de rechtbank zich daarnaast ambtshalve voor de vraag gesteld of het verdedigingsbeginsel is geschonden. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het verdedigingsbeginsel in een geval als dit van toepassing is, leidt het niet tot vernietiging van de boete. Als het verdedigingsbeginsel al zou zijn geschonden dan is namelijk nog de vraag aan de orde of het besluitvormingsproces van de inspecteur zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Belanghebbende heeft daartoe niets aangevoerd. De rechtbank acht de boete passend en geboden. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/438

uitspraak van 30 maart 2018

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [Plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 30 december 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete van € 4.761 aan haar opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.6501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2018 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar bestuurder, [A], en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende houdt zich bezig met de verhuur van bedrijfsgebouwen.

2.2.

Belanghebbende heeft bij notariële akte van 31 maart 2016 een (gedeelte van een) perceel grond geleverd aan [B BV]. (hierna: [B BV]). [B BV] is een aan belanghebbende gelieerde vennootschap. Zowel in de akte van levering als in de nota van afrekening van de notaris is vermeld dat deze levering is belast met 21% omzetbelasting.

2.3.

Belanghebbende heeft de omzetbelasting ter zake van de in 2.2 bedoelde levering aanvankelijk niet op haar aangifte omzetbelasting over het tijdvak van 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 voldaan. [B BV] had die omzetbelasting evenmin in dat tijdvak teruggevraagd. Nadat belanghebbende had geconstateerd dat dit niet juist was, heeft zij op 19 augustus 2016 een suppletie omzetbelasting ingediend over voornoemd tijdvak. Deze suppletie resulteerde in een te betalen bedrag van € 95.235.

2.4.

Naar aanleiding van de in 2.3 genoemde suppletie heeft de inspecteur met dagtekening 24 september 2016 over het tijdvak van 1 maart 2016 tot en met 31 maart 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 95.235 opgelegd, en de verzuimboete van € 4.761 (5%) opgelegd op grond van artikel 67c van de AWR in verbinding met paragraaf 24a, derde lid, onderdeel d, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB).

2.5.

Tussen partijen is in geschil of de verzuimboete naar het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de boete moet worden verminderd gelet op alle feiten en omstandigheden van het geval. De rechtbank ziet zich ambtshalve echter ook voor de vraag gesteld of sprake is van een schending van het unierechtelijke verdedigingsbeginsel, omdat de boete vooraf niet is aangekondigd. Deze vraag zal de rechtbank eerst beantwoorden.

Schending verdedigingsbeginsel?

2.6.

Ten aanzien van de door de rechtbank ambtshalve aangevulde grond of sprake is van een schending van het verdedigingsbeginsel, beslist de rechtbank als volgt. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het verdedigingsbeginsel, in een geval dat een verzuimboete niet vooraf is aangekondigd en belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld daarop de reageren, van toepassing is, leidt het niet tot vernietiging van de aan belanghebbende opgelegde boete. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Indien al sprake is van schending van het unierechtelijke verdedigingsbeginsel dan is nog de vraag aan de orde of het besluitvormingsproces van de inspecteur zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad (bijv. Hoge Raad 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1666 en Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2161). Het is aan belanghebbende om hiervoor feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken (vgl. naast de zojuist genoemde arresten Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:255). Zij heeft hiertoe echter niets aangevoerd. Mocht er al sprake zijn van een schending van vorenbedoeld beginsel dan kan dit daarom niet leiden tot vernietiging van de boetebeschikking.

Verzuimboete

2.7.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de boete is opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 67c van de AWR en met inachtneming van paragraaf 24a, derde lid, onderdeel d, van het BBBB.

2.7.2.

Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Factoren als de mate van schuld en opzet zijn verder niet relevant. Bijzondere omstandigheden of afwezigheid van alle schuld kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld of een pleitbaar standpunt.

2.7.3.

Belanghebbende stelt dat de boete disproportioneel is en dat deze daarom moet worden gematigd. Zij heeft daartoe in de kern aangevoerd dat het niet voldoen van de omzetbelasting volgens haar een vergissing was, dat de Belastingdienst per saldo niets tekort kwam – [B BV] had immers de omzetbelasting niet eerder teruggevraagd dan nadat belanghebbende deze alsnog door middel van de suppletie had voldaan – en dat zij een onberispelijk fiscaal (aangifte)verleden heeft. De rechtbank ziet in de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden geen reden voor matiging van de boete. De door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden vormen onvoldoende reden om van de ook in vergelijkbare gevallen voor hetzelfde verzuim opgelegde boete af te wijken. Ook overigens ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden van het geval geen aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank acht een boete van € 4.761 in dit geval passend en geboden.

Conclusie en proceskosten

2.8.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.9.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2018 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.