Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2599, AWB - 17 _ 7099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-04-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:2599, AWB - 17 _ 7099

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 april 2018
Datum publicatie
18 december 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:2599
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7099

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7099

uitspraak van 30 april 2018

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats A],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

Bij brief van 27 oktober 2017, ingekomen bij de rechtbank op 1 november 2017, heeft de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], beroep ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaarschrift betreffende de opgelegde aanslag leges met aanslagnummer [aanslagnummer].

De gemachtigde van belanghebbende is schriftelijk gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. Bij aangetekende brief van 2 december 2017 is de gemachtigde van belanghebbende nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht.

2 Motivering

Belanghebbende is voor het door haar ingestelde beroep € 333 aan griffierecht verschuldigd (artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Awb). Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort (artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb). Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).

De rechtbank stelt vast dat de brief van 2 december 2017 aangetekend is verzonden. Uit navraag bij PostNL is gebleken dat de aangetekende brief van 2 december 2017 op regelmatige wijze aan het adres van de indiener van het beroepschrift is aangeboden.

In de aangetekende brief van de rechtbank van 2 december 2017 is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid niet binnen de termijn gebruik is gemaakt, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Uit de administratie van de rechtbank is gebleken dat het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan, maar pas op 11 januari 2018. Gesteld, noch gebleken is dat sprake is van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.

Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het te laat betaalde griffierecht op grond van artikel 12, zevende lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2013 aan de gemachtigde van belanghebbende is of zal worden terugbetaald.

3 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan op 30 april 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van V.W. Derks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.