Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3098, AWB - 16 _ 8517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3098, AWB - 16 _ 8517

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 mei 2018
Datum publicatie
27 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:3098
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 8517
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13d

Inhoudsindicatie

Belanghebbende houdt alle aandelen in haar dochtervennootschap (hierna: de dochter) en vormde met haar een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (hierna: fiscale eenheid). Op 1 april 2013 is de dochter ontvoegd uit de fiscale eenheid. Tussen partijen is in geschil of de beschikking waarbij het door belanghebbende voor de dochter opgeofferde bedrag op het ontvoegingstijdstip is vastgesteld op een negatieve waarde kan worden vastgesteld. Volgens de inspecteur is dat het geval; belanghebbende betwist dat. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur en overweegt daartoe dat art. 13d, achtste lid, Wet Vbp grammaticaal moet worden uitgelegd. Omdat partijen het er voor dat geval over eens zijn dat het opgeofferde bedrag te laag is vastgesteld, is het beroep desondanks gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 16/8517

uitspraak van 9 mei 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking van 18 mei 2016 heeft de inspecteur het door belanghebbende voor

haar dochtervennootschap opgeofferde bedrag bij ontvoeging vastgesteld.

1.2.

De inspecteur heeft de beschikking bij uitspraak op bezwaar van 22 september 2016

gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 oktober 2016, ontvangen bij de

rechtbank op 1 november 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017 te Maastricht.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

1.6.

De enkelvoudige kamer heeft de beslissing in de zaak verwezen naar de

meervoudige kamer. Partijen hebben ter zitting desgevraagd meegedeeld een nadere mondelinge behandeling in dat geval niet nodig te achten. De rechtbank heeft bij brief van 30 november 2017 een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd. Bij diverse brieven is de uitspraaktermijn verlengd tot uiteindelijk 9 mei 2018.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende houdt 100% van de aandelen in [A BV] (hierna: de dochter). Sinds 1 januari 2000 vormden belanghebbende en de dochter een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (hierna: de fiscale eenheid).

2.2.

Op 1 april 2013 is de dochter ontvoegd uit de fiscale eenheid. Bij beschikking van 18 mei 2016 heeft de inspecteur het door belanghebbende voor de dochter opgeofferde bedrag op het ontvoegingstijdstip vastgesteld op -/- € 679.738.

2.3.

Na de ontvoeging houdt belanghebbende nog altijd 100% van de aandelen in de dochter. Op 11 oktober 2013 zijn 1.102 extra aandelen in de dochter uitgegeven aan belanghebbende met een nominale waarde van € 453,78 per aandeel tegen een koers van 100%. Belanghebbende heeft deze aandelen volgestort middels een contante kapitaalstorting van € 500.065,56.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of het opgeofferde bedrag ingevolge artikel 13d, achtste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting (hierna: de Wet) op het ontvoegingstijdstip kan worden vastgesteld op een negatieve waarde. Volgens de inspecteur is dat het geval. Belanghebbende betwist dat.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het opgeofferde bedrag ten tijde van de ontvoeging op nihil. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het opgeofferde bedrag op -/- € 179.673.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing