Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3321, AWB - 16 _ 7256
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3321, AWB - 16 _ 7256
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 juni 2018
- Datum publicatie
- 26 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:3321
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 7256
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting / Art. 15, lid 1, onderdeel a, Wet BvR. Begrip ‘bouwterrein’ in de zin van de Btw-richtlijn.
Belanghebbenden, een echtpaar, hebben een perceel grond gekocht en verkregen. Ter zake van deze verkrijging hebben zij overdrachtsbelasting voldaan, maar tegen de voldoening bezwaar gemaakt en om teruggaaf gevraagd. Zij zijn van mening dat het verkregene een “bouwterrein” in de zin van de Btw-richtlijn is zodat de verkrijging is vrijgesteld van de heffing van overdrachtsbelasting.
De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat het perceel ten tijde van de levering onbebouwd was. Dan komt het aan op de vraag of belanghebbenden aannemelijk kunnen maken dat zij op dat moment de bedoeling hadden op het perceel te (laten) bouwen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij daarin geslaagd. Voormelde bedoeling blijkt immers uit de tekst van de koopovereenkomst en de leveringsakte, en uit de omstandigheid dat met de bouw van een woning op het perceel wordt gewacht zolang voor een aangrenzend perceel nog geen onherroepelijke vergunning is verleend voor de bouw. De beroepen zijn gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 16/7256 en 16/7258
uitspraak van 7 juni 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[A] en [B], wonende te [woonplaats],
tezamen belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbenden hebben ieder voor zich op aangifte overdrachtsbelasting voldaan en tegen de voldoening bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 5 augustus 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben daartegen ieder voor zich bij brief van 5 september 2016, ontvangen bij de rechtbank op 6 september 2016, beroep ingesteld. Ter zake van het beroep van [A] (procedure met zaaknummer 16/7256) en het beroep van [B] (procedure met zaaknummer 16/7258) heeft de griffier per belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Belanghebbenden hebben, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, ieder voor zich schriftelijk gerepliceerd. Dit stuk is door de rechtbank in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
De inspecteur heeft een zogeheten 10-dagenstuk ingediend. Dit stuk is door de rechtbank verstrekt aan belanghebbenden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.
Belanghebbenden zijn met elkaar gehuwd. Zij zijn directeur en aandeelhouder van [C BV] (hierna: de BV) en [D BV].
De BV drijft in maatschapsverband een nertsenfokkerij. De andere vijf maten van die maatschap zijn [D BV]., belanghebbenden en hun twee zoons.
Op 12 februari 2015 hebben belanghebbenden van de [gemeente X] een sterk verouderd pluimveebedrijf aan de [adres] in [woonplaats] gekocht. In de koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) is, voor zover hier van belang, vermeld:
“Omdat het verkochte door koper bestemd is als bouwterrein voor de door hem nieuw te vestigen onderneming is de levering belast met BTW.”
(…)
Koper is voornemens het verkochte te gaan gebruiken als locatie voor een nertsenfarm en woning.”
Bij brief van 25 februari 2015 heeft [E] (hierna: [E]), de accountant van de BV, ter zake van de koopovereenkomst de inspecteur verzocht:
“(…) vast te stellen dat er in dit geval sprake is van levering van een nieuwe onroerende zaak zodat er sprake is van een levering die verplicht met BTW belast is en er derhalve geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.
(…)”
In een brief van 15 april 2015 schrijft [F] namens de inspecteur voor de omzetbelasting in reactie op het verzoek van [E] van 25 februari 2015 onder meer:
“Conclusie
(…). Ik ben derhalve van mening dat het hier om een bebouwd terrein gaat en dus geen levering van een bouwterrein. (...).”
In de akte van levering van 28 april 2015 (hierna: de akte) ter zake van de koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, vermeld:
“(…)
Ter uitvoering van voormelde overeenkomsten en ter voldoening van de daaruit voortvloeiende leveringsverplichtingen levert de comparante sub 1. [de gemeente, de rechtbank] handelend als gemeld, bij deze namens verkoper:
“A. aan de comparanten sub 2. a. en b. in privé, de echtelieden [B] , en [A] , die bij deze ieder voor de onverdeelde helft, aanvaarden:
OMSCHRIJVING REGISTERGOED SUB A:
een perceel grond, gelegen te [woonplaats], [adres] (…)
(…)
OMZETBELASTING
Omdat het verkochte door koper bestemd is als bouwterrein voor het door hem nieuw te bouwen woonhuis (wat betreft het verkochte sub A) (…), stellen partijen zich op het standpunt dat terzake van de levering van het verkochte omzetbelasting verschuldigd is.(…)
”
Ter zake van de levering hebben belanghebbenden op 8 mei 2015 op aangifte overdrachtsbelasting voldaan. Ieders verkrijging bedroeg € 55.000, zijnde de onverdeelde helft van ‘Registergoed sub A’ met een koopsom van € 110.000. De daarover verschuldigde overdrachtsbelasting bedroeg 6%, zijnde € 3.300. In bezwaar hebben belanghebbenden verzocht om teruggave van de betaalde overdrachtsbelasting en zich in dat kader beroepen op artikel 15, eerste lid, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de WBR).
Op 24 juli 2015 schrijft [G] namens de inspecteur voor de omzetbelasting aan [E] onder meer:
“Ik heb uw reactie op mijn brief van 20 februari 2015 ontvangen. Naar aanleiding van deze reactie zijn door mijn collega, [H], nadere vragen gesteld inzake het ondernemerschap van [C BV] te [plaats Y], BTW nummer [BTW nummer].B.01. Nu is vast komen te staan dat deze B.V. onlangs een bouwterrein heeft gekocht en nieuwe gebouwen laat bouwen blijft de voorbelasting in stand. [C BV] gaat dit onroerend goed belast verhuren aan de [maatschap I]”
3 Geschil
3.
In geschil is of belanghebbenden overdrachtsbelasting zijn verschuldigd. Meer precies is in geschil of:
-
hetgeen belanghebbenden ieder voor zich bij akte hebben verkregen (hierna: het verkregene) is aan te merken als een bouwterrein in de zin van de Btw-richtlijn;
-
met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan; en of
-
de inspecteur voor de bezwaarfase een kostenvergoeding is verschuldigd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaven van de betaalde overdrachtsbelasting.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.