Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3322, AWB - 16 _ 7257
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3322, AWB - 16 _ 7257
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 juni 2018
- Datum publicatie
- 26 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:3322
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 7257
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting / Art. 15, lid 1, onderdeel a, Wet BvR. Begrip ‘bouwterrein’ in de zin van de Btw-richtlijn.
Belanghebbende, een BV, heeft een perceel grond gekocht en verkregen waarop een woonhuis en een pluimveebedrijf staan. Ter zake van deze verkrijging heeft zij overdrachtsbelasting voldaan, maar tegen de voldoening bezwaar gemaakt en om teruggaaf gevraagd. Zij is van mening dat het verkregene een “bouwterrein” in de zin van de Btw-richtlijn is zodat de verkrijging is vrijgesteld van de heffing van overdrachtsbelasting.
De rechtbank overweegt dat om te kunnen spreken van een “bouwterrein” in de zin van de Btw-richtlijn, sprake moet zijn van een verplichting voor de verkopende partij om de op het perceel aanwezige opstallen te slopen. Uit de onderliggende koopovereenkomsten en correspondentie tussen partijen blijkt niet van een dergelijke verplichting. Van een “bouwterrein” in voormelde zin is dus geen sprake. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin omdat de inspecteur niet, althans onvoldoende duidelijk, is teruggekomen van zijn expliciete standpunt dat geen sprake is van een “bouwterrein” in de zin van de Btw-richtlijn. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer: BRE 16/7257
uitspraak van 7 juni 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op aangifte overdrachtsbelasting voldaan en tegen de voldoening daarvan bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 augustus 2016 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 5 september 2016, ontvangen bij de rechtbank op 6 september 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. Dit stuk is door de rechtbank in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
De inspecteur heeft een zogeheten 10-dagenstuk ingediend. Dit stuk is door de rechtbank verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.
Belanghebbende drijft in maatschapsverband een nertsenfokkerij. De zes maten van die maatschap zijn belanghebbende, [A BV], [B] (hierna: [B]) en haar echtgenoot [C] (hierna: [C]) en hun twee zoons.
De nertsenfokkerij was in 2011 gevestigd op het adres [adres 1] in [plaats Y]. Op 18 oktober 2011 heeft de [gemeente Z] deze locatie gekocht (hierna: de koopovereenkomst 2011). Artikel 19 van de koopovereenkomst 2011 heeft als opschrift ‘Hervestiging in [plaats X]’ en luidt, voor zover hier van belang:
“2. (…). Verkoper zal op eerste verzoek van gemeente meewerken aan een BTW-belaste levering, wat mogelijk kan inhouden dat sloop van de in het kader van hervestiging te slopen opstallen plaats dient te vinden voorafgaand aan de datum van juridische levering. Verkoper verplicht zich reeds nu voor alsdan om mee te werken aan sloop van een dusdanig gedeelte van de opstallen (de woning met een enkel bijgebouw uitgezonderd (zie schets)) dat levering onder het BTW-regime daardoor mogelijk wordt, welke medewerking kan inhouden dat gemeente op aangeven van verkoper tot sloop zal laten overgaan, waarbij de kosten die in het kader van de sloop aan de gemeente in rekening worden gebracht, in mindering komen op de door gemeente aan verkoper te betalen koopprijs verbandhoudende met de aankoop van de nertsenfarm [adres 1].
3. Juridische levering van locatie [plaats X], geschiedt in beginsel op dezelfde dag als de juridische levering van de locatie [adres 1], tenzij sloop in het kader van de wens van een BTW-belaste levering dient plaats te vinden. Alsdan vindt juridische levering van locatie [plaats X] onverwijld na afronding van de vereiste sloophandelingen plaats, waarbij partijen ten deze de inspanningsverplichting op zich nemen om voormelde sloophandelingen zo spoedig mogelijk af te ronden.
(…)”
Op 12 februari 2015 hebben [C] en [B] van de [gemeente Z] een sterk verouderd pluimveebedrijf aan de [adres 2] in [plaats X] (hierna: het pluimveebedrijf) gekocht. In de koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst 2015) is, voor zover hier van belang, vermeld:
“Verkoper [de [gemeente Z], de rechtbank] verkoopt aan koper [[C] en [B], de rechtbank], die van verkoper koopt de eigendom van het woonhuis, de
bedrijfsgebouwen, ondergrond, erf en verdere aanhorigheden, alsmede de nader omschreven
roerende zaken, plaatselijk bekend [plaats X], [adres 2] (…). Koper koopt het verkochte als bouwterrein voor de herhuisvesting van zijn voorheen in de [gemeente Z] geëxploiteerde agrarische onderneming. Koper geeft aan alle gebouwen te zullen slopen.
(…)
Omdat het verkochte door koper bestemd is als bouwterrein voor de door hem nieuw te vestigen onderneming is de levering belast met BTW.
(…)
De feitelijke levering van het verkochte aan koper zal geschieden in de huidige staat ("as is").
Koper is voornemens het verkochte te gaan gebruiken als locatie voor een nertsenfarm en woning. Koper heeft zelf onderzoek gedaan naar de vraag of het verkochte geschikt is voor de bestemming die hij daaraan wenst te geven. Koper is zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen. Wanneer de vergunningen niet worden verleend, komt dit geheel voor rekening en risico van koper. Verkoper staat er niet voor in dat het verkochte geschikt is voor het voorgenomen gebruik door koper en geeft ter zake geen enkele garantie af en is ter zake ook op geen enkele wijze aansprakelijk.
(…)”
In een brief van 20 februari 2015 heeft [D] (hierna: [D]) namens de inspecteur voor de omzetbelasting aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd met het doel de aangiften omzetbelasting voor de periode van het eerste kwartaal 2010 tot en met het vierde kwartaal 2014 te beoordelen.
Bij brief van 25 februari 2015 heeft [E] (hierna: [E]), de accountant van belanghebbende, ter zake van de koopovereenkomst 2015 de inspecteur verzocht:
“vast te stellen dat er in dit geval sprake is van levering van een nieuwe onroerende zaak zodat er sprake is van een levering die verplicht met BTW belast is en er derhalve geen overdrachtsbelasting verschuldigd is.
(…)”
Er is een sloopvergunning aangevraagd en gekregen voor de sloop van het pluimveebedrijf. [Sloopbedrijf] bevestigt in een aan de maatschap gerichte brief van 30 maart 2015 de opdracht tot sloop.
In een brief van 15 april 2015 schrijft [F] namens de inspecteur voor de omzetbelasting in reactie op het verzoek van [E] van 25 februari 2015 onder meer:
“ Conclusie
(…). Ik ben derhalve van mening dat het hier om een bebouwd terrein gaat en dus geen levering van een bouwterrein. (...).”
De akte van levering van 28 april 2015 (hierna: de akte) vermeldt over de koopovereenkomst 2015, voor zover hier van belang:
“Verkoper en de comparanten sub 2.a. [[C], de rechtbank] en b. [[B], de rechtbank] in privé hebben op twaalf februari tweeduizend vijftien een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de hierna te vermelden registergoederen.
Van de koop- en verkoopovereenkomst blijkt uit een onderhandse akte, die aan deze akte is gehecht en hierna wordt aangeduid met "het koopcontract".
De comparanten sub 2.a. en b. in privé hebben hun rechten uit het koopcontract voortvloeiende, daaronder begrepen het recht op levering, voor wat betreft het hierna onder B vermelde registergoed overgedragen aan de sub 2. B. [belanghebbende, de rechtbank] genoemde besloten vennootschap, die alle rechten en verplichtingen uit het koopcontract voortvloeiende, voor wat betreft het hierna onder B vermelde registergoed heeft overgenomen.
(…)
Ter uitvoering van voormelde overeenkomsten en ter voldoening van de daaruit voortvloeiende leveringsverplichtingen levert de comparante sub 1. [de gemeente, de rechtbank] handelend als gemeld, bij deze namens verkoper:
A. (…)
B. aan de sub 2. B. genoemde besloten vennootschap [belanghebbende] B.V. , voor wie de comparanten sub 2, handelend als sub 2. B. vermeld, bij deze aanvaarden:
OMSCHRIJVING REGISTERGOED SUB B:
het woonhuis, bedrijfsgebouwen, verdere aanhorigheden, ondergrond, erf en bijbehorende grond, gelegen te [plaats X], [adres 2] (…).
(…)
het verkochte sub A en B hierna tezamen aangeduid met: "het verkochte" .
(…)
Koper koopt het gekochte als bouwterrein voor de herhuisvesting van zijn voorheen in de [gemeente Z] geëxploiteerde agrarische onderneming. Koper geeft aan dat hij een aanvang heeft gemaakt met de sloop van de bestaande gebouwen.
(…)
OMZETBELASTING
Omdat het verkochte door koper bestemd is als bouwterrein voor het door hem nieuw te bouwen woonhuis (wat betreft het verkochte sub A) respectievelijk voor de bouw van de door hem nieuw te vestigen onderneming (wat betreft het verkochte sub B), stellen partijen zich op het standpunt dat terzake van de levering van het verkochte omzetbelasting verschuldigd is.”
Ter zake van de verkrijging van ‘Registergoed sub B’ heeft belanghebbende op 8 mei 2015 een bedrag van € 43.900 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. In bezwaar heeft belanghebbende verzocht om teruggave van de betaalde overdrachtsbelasting en zich in dat kader beroepen op artikel 15, eerste lid, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de WBR).
Op 24 juli 2015 schrijft [D] namens de inspecteur voor de omzetbelasting aan [E] onder meer:
“Ik heb uw reactie op mijn brief van 20 februari 2015 ontvangen. Naar aanleiding van deze reactie zijn door mijn collega, [G], nadere vragen gesteld inzake het ondernemerschap van [belanghebbende] B.V. te [plaats Y], BTW nummer [BTW nummer].B.01. Nu is vast komen te staan dat deze B.V. onlangs een bouwterrein heeft gekocht en nieuwe gebouwen laat bouwen blijft de voorbelasting in stand. [belanghebbende] B.V. gaat dit onroerend goed belast verhuren aan de [maatschap H].”
Met dagtekening 28 december 2015 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ter zake van de op aangifte verleende teruggaven van omzetbelasting ter zake van de levering aan belanghebbende van perceel B. Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Daaraan is tegemoet gekomen (zie hierna in 2.13).
In een brief van 4 mei 2016 schrijft de [gemeente Z] aan [E] onder meer:
“De [gemeente Z] heeft ervoor gezorgd dat voorafgaand aan de doorverkoop van het object [adres 2] [plaats X], deze locatie is gesaneerd en derhalve ook geschikt voor de oprichting van nieuwe bedrijfsgebouwen ten behoeve van dit iv-bedrijf (pelsdierenfarm).”
In een brief met het onderwerp ‘motivering uitspraak’ van 6 juli 2016 schrijft [I] namens de inspecteur voor de omzetbelasting aan belanghebbende, voor zover hier van belang:
“Dat geen sprake is van een bouwterrein in de zin van de Wet OB is niet in geschil.
De kwestie die ons feitelijk verdeeld houdt is of sprake is van de levering van een bouwterrein ingevolge de BTW RL of de levering van een zogenaamd oud onroerend goed. Ik ben van mening dat de [gemeente Z] een oud onroerend goed aan belanghebbende heeft geleverd. Het voorwerp van de levering is het onroerend goed omdat de [gemeente Z] geen enkele andere verplichting richting koper heeft die het voorwerp van de levering anders maken. Zo is er geen sloopverplichting voor de [gemeente Z] en is het risico voor het mogen vestigen van een nertsenfokkerij geheel voor koper. Onder deze omstandigheden kan ik niet anders concluderen dat niet beoogd is een bouwterrein te leveren. Door de gemeente is een onroerende zaak buiten de tweejaarstermijn geleverd. Deze levering is ingevolge artikel 11-1-a-l Wet OB vrijgesteld van omzetbelasting. Dat belanghebbende ná de levering is aangevangen met de sloop doet hier niet aan af. Aan dit deel van uw bezwaar kom ik niet tegemoet.
Met u ben ik van mening dat bij belanghebbende vertrouwen is gewekt dat onderhavige btw voor aftrek in aanmerking komt. Ik heb daarom besloten aan dit deel van uw bezwaarschift tegemoet te komen. Dit betekent dat onderhavige aanslag vernietigd wordt.
(…)
Beslissing op uw bezwaar
Ik kom aan uw bezwaar tegemoet vanwege het feit dat vertrouwen is gewekt. Nadrukkelijk merk ik op dat de levering van 28 april 2015 is vrijgesteld van omzetbelasting. (…).
(…)”
3 Geschil
3.
In geschil is of belanghebbende overdrachtsbelasting is verschuldigd. Meer precies is in geschil of:
-
hetgeen belanghebbende heeft verkregen (hierna: het verkregene) is aan te merken als een bouwterrein in de zin van de Btw-richtlijn;
-
met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan; en of
-
de inspecteur voor de bezwaarfase een kostenvergoeding is verschuldigd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggave van de betaalde overdrachtsbelasting.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.