Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3745, BRE - 17 _ 1688
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-06-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3745, BRE - 17 _ 1688
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 29 juni 2018
- Datum publicatie
- 4 januari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:3745
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:3088, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 1688
Inhoudsindicatie
Art. 3.154 Wet IB; art. 27 Belastingverdrag Nederland-België; art. 45 VWEU; algemene beginselen van behoorlijk bestuur;
Belanghebbende woont in Nederland en werkt in dienstbetrekking in België. Bij het opleggen van de aanslagen IB 2011 tot en met 2013 is aan belanghebbende voorkoming van dubbele belasting verleend voor het gehele bedrag van de in Nederland verschuldigde IB. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht het verzoek van belanghebbende om een middelingsteruggaaf over de jaren 2011 tot en met 2013 heeft afgewezen. De middelingsteruggaaf moet o.g.v. art. 3.154, lid 6, Wet IB op nihil worden gesteld. De compensatieregeling van art. 27 van het Belastingverdrag Nederland-België maakt dat niet anders, omdat de hoogte van deze tegemoetkoming wordt bepaald door de jaarlijkse netto inkomensachteruitgang. Van schending van art. 45 VWEU is geen sprake, omdat de mogelijkheid tot middeling is aan te merken als een dispariteit tussen het Nederlandse en het Belgische belastingstelsel. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/1688
uitspraak van 29 juni 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft verzocht om een middelingsteruggaaf in de zin van artikel 3.154, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) over de jaren 2011 tot en met 2013. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2017 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek eveneens afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 maart 2017, ontvangen bij de rechtbank op 10 maart 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [gemachtigde], gemachtigde van belanghebbende, verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Koewacht, en namens de inspecteur, [verweerder]. Aan het einde van de zitting is een mondelinge uitspraak binnen twee weken aangekondigd.
Bij brief van 31 mei 2018 heeft de rechtbank aan partijen gemeld dat het niet mogelijk is gebleken om binnen de aangekondigde termijn mondeling uitspraak te doen en aangekondigd dat op 29 juni 2018 schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende woont in Nederland en werkt in dienstbetrekking in België. Bij het opleggen van de aanslagen IB 2011 tot en met 2013 is aan belanghebbende met betrekking tot het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) voorkoming van dubbele belasting verleend voor het gehele bedrag van de in Nederland verschuldigde IB. De te betalen (Nederlandse) IB voor de betreffende jaren is als gevolg daarvan vastgesteld op nihil. Heffing van premies volksverzekeringen is achterwege gebleven, omdat belanghebbende sociaal verzekerd was in België.
Door toepassing van de compensatieregeling voor grensarbeiders (zie hierna in 4.4) van artikel 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 5 juni 2001 (hierna: het nieuwe Belastingverdrag) heeft belanghebbende over de onderhavige jaren per saldo een teruggave ontvangen. Tot de invoering van het nieuwe Belastingverdrag per 1 januari 2003 was de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing van kracht (hierna: het oude Belastingverdrag).
Belanghebbende heeft bij de inspecteur op 12 januari 2016 een verzoek om een middelingsteruggaaf ingediend over de jaren 2011 tot en met 2013. Bij de berekening van de hoogte van de middelingsteruggaaf heeft hij de voorkoming van dubbele belasting buiten beschouwing gelaten. De inspecteur heeft bij beschikking het verzoek afgewezen, omdat de middelingsteruggaaf volgens zijn berekening, rekening houdend met de voorkoming van dubbele belasting, moet worden bepaald op nihil. De bezwaren van belanghebbende tegen voornoemde beschikking heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een middelingsteruggaaf over de jaren 2011 tot en met 2013. Daarbij is in het bijzonder in geschil of de middelingsteruggaaf moet worden toegekend:
- -
-
op grond van artikel 27 van het nieuwe Belastingverdrag;
- -
-
op grond van het vrije verkeer van werknemers in de zin van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU); en/of
- -
-
op grond van het gelijkheidsbeginsel, dan wel het vertrouwensbeginsel.
Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van de middelingsteruggaaf. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.