Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4947, BRE - 17 _ 229
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4947, BRE - 17 _ 229
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 augustus 2018
- Datum publicatie
- 2 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:4947
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 229
Inhoudsindicatie
BRE 17/229 tot en met 17/236, 17/649 en 17/650
IB, Zvw, Vpb, Div, OB en Vpb
Blh hebben niet aannemelijk gemaakt dat het door hen gemaakte onderscheid tussen privévermogen en ondernemingsvermogen juist is. Dit heeft consequenties voor de diverse belastingsoorten. Om die reden acht de rechtbank de opgelegde navorderings- en naheffingsaanslagen terecht.
De opgelegde boetes zijn niet voldoende gemotiveerd en daarom vernietigd.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/229 tot en met 17/236, 17/649 en 17/650
uitspraak van 24 augustus 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende A] BV, gevestigd te [plaats eenmanszaak] , en
[belanghebbende B] , wonende te [woonplaats blh] (België),
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan [belanghebbende A] (hierna: de BV) de volgende navorderings- en naheffingsaanslagen, inclusief heffings-/belastingrentebeschikkingen, opgelegd:
Jaar |
Belastingmiddel |
Zaaknummer |
Belasting-bedrag (in €) |
Vergrijp-boete (in €) |
Rente (in €) |
2010 |
vennootschapsbelasting |
17/233 |
nihil |
nihil |
nihil |
2010 |
dividendbelasting |
17/230 |
17.251 |
8.625 |
2.653 |
2010 |
omzetbelasting |
17/649 |
9.310 |
4.655 |
1.384 |
2011 |
vennootschapsbelasting |
17/231 |
10.275 |
16.251 |
1.868 |
2011 |
omzetbelasting |
17/650 |
13.680 |
6.840 |
1.666 |
2012 |
vennootschapsbelasting |
17/232 |
nihil |
nihil |
nihil |
2012 |
dividendbelasting |
17/229 |
9.458 |
4.729 |
966 |
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen, boetebeschikkingen en de rentebeschikkingen gehandhaafd, met uitzondering van de naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: OB) 2010, die – door een rekenfout – in bezwaar is verlaagd tot € 9.306 en de vergrijpboeten ter zake van de naheffingsaanslagen OB. Die vergrijpboeten zijn bij uitspraken op bezwaar verminderd van 50% naar 12,5% van de verschuldigde OB (respectievelijk € 1.163 voor het jaar 2010 en € 1.710 voor het jaar 2011). Uit die uitspraken op bezwaar volgt dat recht bestaat op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, die - bij afzonderlijke beschikking - is toegekend.
De inspecteur heeft aan [belanghebbende B] (hierna: [belanghebbende B] ) de volgende
(navorderings-)aanslagen inclusief heffings-/belastingrente opgelegd:
Jaar |
Belastingmiddel |
Zaaknummer |
Belastingbedrag (in €) |
Rente (in €) |
2010 |
inkomstenbelasting |
17/236 |
254.992 |
37.714 |
2010 |
zorgverzekeringswet |
17/234 |
1.338 |
196 |
2011 |
inkomstenbelasting |
17/235 |
5.405 |
651 |
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraken op bezwaar tijdig beroep ingesteld. Ter zake van de zeven beroepen van de BV heeft de griffier van de BV een griffierecht geheven van, in totaal, € 2.331 (zijnde zeven maal € 333). Ter zake van de drie beroepen van [belanghebbende B] heeft de griffier van [belanghebbende B] een griffierecht geheven van, in totaal, € 138 (zijnde drie maal € 46).
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn over en weer in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Algemene feiten
1.
[belanghebbende B] woonde tot 8 december 2011 in Nederland. Vanaf 1989 dreef hij op en vanaf [adres eenmanszaak] te [plaats eenmanszaak] een eenmanszaak die actief was in de handel in vee, de exploitatie van een (mobiele) kinderboerderij en bijkomend, de handel in landbouwmachines (hierna: de eenmanszaak).
Op [datum] 2011 wordt [naam 2e bedrijf] opgericht (hierna: [naam 2e bedrijf] ). [naam 2e bedrijf] is in België gevestigd. De vriendin van [belanghebbende B] , mevrouw [naam vriendin blh] , is formeel bestuurder van [naam 2e bedrijf] . De aandelen in [naam 2e bedrijf] zijn aan toonder.
Op 8 december 2011 is [belanghebbende B] naar België geëmigreerd.
Feiten met betrekking tot de tractor van het merk John Deere
Op 18 april 2005 heeft [belanghebbende B] aangifte gedaan van diefstal van een tractor van het merk John Deere (hierna: de John Deere-tractor). De John Deere-tractor stond niet gespecificeerd vermeld op de balans van de eenmanszaak. Op 1 juni 2005 heeft Aegon, de verzekeraar, ter zake van de diefstal een uitkering aan (de eenmanszaak van) [belanghebbende B] gedaan van € 42.018. Deze uitkering is tot het belastbaar resultaat van de eenmanszaak gerekend.
Op [datum] 2010 heeft [belanghebbende B] de onderneming (eenmanszaak) ingebracht in de BV, die op die datum werd opgericht. [belanghebbende B] is enig bestuurder en aandeelhouder van de BV.
Op 22 juni 2010 is [belanghebbende B] in een civiele procedure door het Hof ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot terugbetaling van de verzekeringsuitkering, die hij heeft ontvangen ter zake van de diefstal van de John Deere-tractor (hierna: het civiele arrest). Het Hof overwoog in het civiele arrest onder meer:
“12.4.1 Het voorshands bewijsoordeel van het hof in het tussenarrest van 2 december 2008 is verder gebaseerd op het gegeven dat [belanghebbende B] geen bewijs kan produceren van de eigendom van de als gestolen opgegeven tractor. Het hof is van oordeel dat [belanghebbende B] onvoldoende erin is geslaagd dit onderdeel van het voorshandse oordeel te ontzenuwen. Ter motivering hiervan overweegt het hof als volgt.
[belanghebbende B] heeft nog steeds geen stukken overgelegd waaruit de eigendom van de als gestolen opgegeven tractor blijkt. Als verklaring hiervoor geeft [belanghebbende B] aan dat hij de tractor om fiscale redenen in privé had gekocht. Dit vormt naar het oordeel van het hof echter enkel een verklaring voor het feit dat [belanghebbende B] geen (jaar)stukken van zijn bedrijf kan produceren waarin de tractor bijvoorbeeld als actief is opgenomen en/of waaruit van afschrijvingen op de tractor blijkt. Dit laat echter onverlet dat [belanghebbende B] wel andere stukken, zoals garantiebewijzen, een factuur en bewijsstukken van betalingen, had kunnen produceren.”
In totaal beliep het krachtens die veroordeling door [belanghebbende B] te betalen bedrag € 105.260,05. Dit bedrag is ten laste van het resultaat van de BV gebracht.
Ter zake van het civiele arrest is voor de tenuitvoerlegging daarvan een exploot aan [belanghebbende B] uitgebracht door [naam gerechtsdeurwaarder] (hierna: het exploot). Het exploot vermeldt dat de kosten van het exploot € 71,12 bedragen en dat daarover € 13,51 aan omzetbelasting is verschuldigd. Op het exploot staat een met de hand geschreven tekst “€ 16.806,23 BtW”.
In augustus 2012 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode van 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2011. Dit heeft geleid tot een rapport van 5 september 2012 (hierna: het rapport van 2012) van controlemedewerker [naam controlemdw] ( hierna: [naam controlemdw] ). Daarin staat onder meer:
“Met nadruk wordt erop gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van een andere dan de hier bovengenoemde fiscale aangiften. In dit rapport zijn de standpunten van de Belastingdienst opgenomen.
(…).
Eén van de voorbelasting-claims bestaat uit een rekening van [naam gerechtsdeurwaarder] [het exploot, de rechtbank]. Op de rekening staat in eerste instantie geen omzetbelastingbedrag vermeld, dat is er later met de pen aan toegevoegd.
(…).
In feite dient het gehele bedrag ad € 16.807 daarmee als voorbelasting te worden geschrapt. Echter, nu duidelijk is dat het om zakelijke uitgaven, corrigeer ik alleen de bedragen uit de nota waarover geen omzetbelasting is berekend.”
Door de correctie die [naam controlemdw] aanbracht resteerde per saldo een correctie voor 2010 van € 9.310 in de in aftrek gebrachte voorbelasting.
Feiten met betrekking tot de percelen grond
[belanghebbende B] heeft op [aankoopdatum perceel A] 2007 voor een bedrag van € 9.000 een perceel gekocht van zijn tante, [naam tante] (hierna: perceel A). Een deel van perceel A ligt in Duitsland. Volgens het gemeentelijke bestemmingsplan rustte op perceel A de bestemming ‘Industrie A’. Bij de levering van perceel A is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onder q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR). Na de koop van perceel A had [belanghebbende B] de volgende gronden in eigendom:
Grond |
Oppervlakte (in m²) |
Bestemming volgens gemeentelijk bestemmingsplan |
Perceel A |
3.485 |
Industrie A |
Perceel B |
3.937 |
Industrie A |
Perceel C (ondergrond, stallen en erfverharding) |
1.830 |
Industrie A |
Perceel D (ondergrond privé woning) |
905 |
Industrie A |
Totaal |
10.157 |
[belanghebbende B] heeft alle gronden, op perceel C na, als privévermogen aangemerkt.
Tot hetgeen in de BV is ingebracht behoort perceel C; de andere percelen zijn niet ingebracht. De inbreng heeft onder toepassing van artikel 3.65 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 plaatsgevonden en werkt terug tot 1 januari 2009.
Op [verkoopdatum alle percelen] 2010 zijn alle vier de percelen verkocht aan de Provincie Limburg (hierna: de koopovereenkomst). De levering heeft op [leveringsdatum alle percelen] 2011 plaatsgevonden. Deze verkoop maakte deel uit van een onteigening in het kader van het project ‘[naam project]’ waarin aan belanghebbenden in totaal een bedrag van € 2.650.000 is betaald. Belanghebbenden hebben dit bedrag als volgt in de aangiften vennootschapsbelasting (hierna ook: Vpb) en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna ook: IB/PVV) verwerkt c.q. toegerekend:
Zakelijk vermogen |
€ 1.059.000 |
Privé vermogen |
€ 1.341.000 |
Buitenlandse gronden |
€ 100.000 |
Deskundigenvergoeding |
€ 150.000 |
Totaal |
€ 2.650.000 |
In artikel 14, vijfde lid, van de koopovereenkomst is het volgende bepaald:
“Per datum aktepassering zal door koper [de Provincie Limburg, de rechtbank] een bijdrage in de door verkoper gemaakte deskundigenkosten ad. € 13.750,- te vermeerderen met 19% BTW, aldus in totaal € 16.362,50 inclusief 19% BTW aan verkoper [belanghebbenden, de rechtbank] worden voldaan; meerdere advies- en deskundigenkosten zijn begrepen in de overeengekomen schadevergoeding.”
Feiten met betrekking tot de tractor van het merk New Holland
Op 11 januari 2012 heeft [naam 2e bedrijf] voor een bedrag van € 87.500 een tweedehands tractor van het type New Holland met chassisnummer VIN [vinnr tractor] (hierna: de New Holland-tractor) gekocht van [naam verkoper 1] BV. Eerder had [naam verkoper 1] BV de New Holland-tractor van [naam verkoper 2] BV gekocht voor een bedrag van € 85.000. De New Holland-tractor betrof ten tijde van aankoop door [naam verkoper 1] BV een demo tractor met 400 draaiuren.
Op 19 januari 2012 heeft de BV een tractor van het type New Holland met chassisnummer VIN [vinnr tractor] gekocht van [naam 2e bedrijf] voor een bedrag van € 138.600. Deze koop is voor een bedrag van € 38.600 gefinancierd met een lening van [naam 2e bedrijf] . Ter zake van deze lening is de BV rente verschuldigd voor een bedrag van € 7.843,03.
De BV heeft voor de jaren 2010 tot en met 2012 aangifte Vpb gedaan. De aanslagen zijn, met uitzondering van de aanslag voor het jaar 2011, conform aangifte opgelegd. Voor het jaar 2011 is bij het opleggen van de definitieve aanslag afgeweken van de aangifte in die zin dat de correctie die voortvloeit uit een in 2013 door [naam onderzoeker] (hierna: [naam onderzoeker] uitgevoerd boekenonderzoek in de aanslag is verwerkt. In 2014 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb voor die jaren. Dat onderzoek heeft geleid tot een rapport van 19 augustus 2015 (hierna: het rapport van 2015) waarin correcties en navorderingsaanslagen c.q. aangepaste verliesbeschikkingen zijn aangekondigd. Het verloop van de belastbare winsten (in €) was als volgt:
Jaar |
Aangifte |
Correctie |
Navorderingsaanslag/verliesherzieningsbeschikking |
2010 |
-/- 202.286 |
88.449 |
-/- 113.837 |
2011 |
-/- 12.915 |
178.131 |
165.216 |
2012 |
-/- 84.006 |
53.600 |
-/- 30.406 |
De verliezen over 2010 en 2012 zijn verrekend met de winst uit 2011.
De naheffingsaanslag omzetbelasting 2011
Met datum 17 februari 2011 heeft [naam adviesbureau] (hierna: [naam adviesbureau] ) aan de BV een factuur uitgeschreven voor de advisering in het kader van de onteigening voor een bedrag van € 63.070, bestaande uit € 53.000 voor werkzaamheden en 19% BTW zijnde € 10.070. Het bedrag voor de werkzaamheden was gelijk aan een provisie van 2% van het totaal bedrag van € 2.650.000, dat de Provincie Limburg uit hoofde van de koopovereenkomst heeft betaald. De BV en [naam adviesbureau] hebben over de factuur een meningsverschil gekregen. Daarbij heeft de BV het standpunt ingenomen dat in de overeenkomst met [naam adviesbureau] was opgenomen dat er niet meer provisie in rekening wordt gebracht dan er door de Provincie Limburg wordt vergoed, te weten een bedrag van € 16.362,50 inclusief btw. [naam adviesbureau] is hier uiteindelijk mee akkoord gegaan en heeft een creditfactuur gestuurd.
In mei en juni 2013 heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte omzetbelasting over 2011. Dit boekenonderzoek betrof onder meer de verwerking van de creditfactuur van [naam adviesbureau] . Het boekenonderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 19 augustus 2013 (hierna: het rapport van 2013).
Feiten met betrekking tot de vergrijpboeten
De vergrijpboeten zijn voor het eerst aangekondigd bij brief van 16 juli 2015.
3 Geschil
2.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Het jaar 2010: de John Deere-tractor
-
Is de betalingsverplichting die uit het civiele arrest voortvloeit terecht (als kostenpost) ten laste van het resultaat van de BV gebracht?
-
Is terecht de in vooraftrek gebrachte omzetbelasting die samenhangt met het civiele arrest gecorrigeerd?
-
Is sprake van een dividenduitkering door de BV aan [belanghebbende B] en inkomen uit aanmerkelijk belang bij [belanghebbende B] ?
De percelen
4. Zijn de percelen A en B terecht als privévermogen geëtiketteerd?
5. Heeft [belanghebbende B] in 2010 een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden genoten?
6. Komt de inspecteur een beroep toe op interne compensatie ter zake van de geruisloze inbreng van perceel C in de BV?
7. Is in 2011 sprake van resultaat uit overige werkzaamheden?
Het jaar 2012: de New Holland-tractor
8. Is de aanschafprijs voor de New Holland-tractor zakelijk?
9. Is sprake van een dividenduitkering door de BV aan [belanghebbende B] ?
De naheffingsaanslag OB 2011
10. Is de naheffingsaanslag OB 2011 terecht opgelegd?
De navorderingsaanslag Vpb 2011
11. Is bij de navorderingsaanslag Vpb 2011 de correctie belastingschade/deskundigenvergoeding terecht en naar het juiste bedrag toegepast?
De vergrijpboeten
12. Zijn de boeten terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
Integrale proceskostenvergoeding
13. Moet de inspecteur worden veroordeeld in de integrale proceskosten?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen, de boetebeschikkingen en de in rekening gebrachte rente. De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van de beroepen.