Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4993, BRE - 17 _ 2407
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-08-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:4993, BRE - 17 _ 2407
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2018
- Datum publicatie
- 26 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:4993
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 2407
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 22, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 24, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 28, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26a
Inhoudsindicatie
WOZ-beschikking; procesbelang; art. 22, 24, 26 en 28 Wet WOZ; art. 26a AWR;
Belanghebbende heeft ter zake van een woning waarin hij en zijn ex-echtgenote voorheen samen woonden een eigen WOZ-beschikking voor het jaar 2016 aangevraagd en verkregen. De ex-echtgenote was eigenaar van de woning. Belanghebbende woonde in 2016 niet meer in de woning. De rechtbank is van oordeel dat de WOZ-beschikking ten onrechte is genomen ten aanzien van belanghebbende, nu hij op grond van de Wet WOZ niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij die beschikking. De rechtbank meent dat het ‘gesloten stelsel’ van de Wet WOZ meebrengt dat niet op deze fout mag worden voortgeborduurd.
Belanghebbende heeft geen rechtens te honoreren procesbelang. Evenmin is sprake van een procesbelang op grond van art. 26a, lid 2 AWR. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/2407
uitspraak van 3 augustus 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats belanghebbende] ( België ),
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 21 februari 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de op zijn naam gestelde beschikking van 7 december 2016 waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [woning] te [plaats woning] (hierna: de woning), voor het kalenderjaar 2016 is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2018 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder] en [verweerder] (taxateur).
Na de zitting heeft de rechtbank bij brief van 29 juni 2018 het onderzoek heropend en vragen gesteld aan belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 10 juli 2018 gereageerd, van welke brief een kopie aan de heffingsambtenaar is gestuurd. Een nader onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Awb achterwege gebleven.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- -
-
draagt de heffingsambtenaar op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden.
2 Motivering
Kern van het oordeel
Zoals de rechtbank aan belanghebbende ter zitting heeft voorgehouden, is bij de rechtbank de vraag gerezen of de bestreden WOZ-beschikking wel terecht aan belanghebbende is afgegeven, en of belanghebbende dan wel de WOZ-waarde van de woning ter discussie mag stellen. De rechtbank is tot de conclusie dat dit niet het geval is. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hierna volgt een juridische onderbouwing van dat oordeel. In de kern komen de overwegingen op het volgende neer:
- -
-
Niet iedereen mag met betrekking tot een bepaalde woning een WOZ-beschikking krijgen. De Wet WOZ geeft regels wie daarvoor in aanmerking komen. Anderen komen niet in aanmerking. De wet bepaalt dus eigenlijk welke personen zijn aan te merken als belanghebbende bij een WOZ-waarde. Er is in dat opzicht sprake van een ‘gesloten stelsel’ van belanghebbenden.
- -
-
De rechtbank is tot de bevinding gekomen dat, gelet op deze regels in de Wet WOZ, belanghebbende niet in aanmerking komt voor een WOZ-beschikking voor de woning [woning] te [plaats woning] . Belanghebbende is geen eigenaar van de woning en ook geen gebruiker van de woning in 2016. Ook is niet gebleken dat belanghebbende in zijn individuele belang wordt geraakt door het gebruik van de WOZ-waarde op basis van een wettelijk voorschrift.
- -
-
Belanghebbende heeft echter wél een WOZ-beschikking gekregen.
- -
-
De rechtbank is van oordeel dat niet op deze fout mag worden voortgeborduurd. Dit zou in strijd komen met het ‘gesloten stelsel’ van belanghebbenden.
- -
-
De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen procesbelang is. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Juridische onderbouwing
Feiten en procesverloop
Belanghebbende en mevrouw [naam ex-echtgenote] (hierna: de ex-echtgenote) waren onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. Bij akte van huwelijkse voorwaarden van [datum akte] 1990 is (onder meer) overeengekomen dat na ontbinding van het huwelijk ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde, gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest, indien er tussen de echtelieden algemene gemeenschap van goederen zou hebben bestaan.
Belanghebbende en de ex-echtgenote woonden voorheen in de woning aan de [woning] te [plaats woning] (hierna: de woning). De ex-echtgenote was eigenaar van de woning.
Belanghebbende is per 27 augustus 2014 uit de woning vertrokken. De ex-echtgenote is in de woning blijven wonen. De woning is op 20 juli 2017 door de ex-echtgenote verkocht voor € 650.000.
Het verzoek tot echtscheiding is op 29 januari 2015 ingediend. Bij vonnis van [datum vonnis] 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de echtscheiding tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote uitgesproken.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2016 op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2015, vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 op € 821.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen eigenaren, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing ongebouwd, watersysteemheffing gebouwd, watersysteemheffing ingezetenen en verontreinigingsheffing woningen voor het kalenderjaar 2016 (hierna: de aanslagen) bekend gemaakt. Voornoemde beschikking en de aanslagen zijn op naam gesteld van de ex-echtgenote. De aanslagen zijn betaald door belanghebbende.
De ex-echtgenote heeft bezwaar gemaakt tegen de hiervoor genoemde vastgestelde WOZ-waarde. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde verminderd tot € 670.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Het bedrag van de vermindering van de aanslagen is teruggestort op de bankrekening van belanghebbende. Door deze storting is belanghebbende bekend geworden met de verlaging van de WOZ-waarde. Belanghebbende heeft daarop aan Sabewa Zeeland verzocht om een eigen WOZ-beschikking.
Met dagtekening 7 december 2016 is onderhavige beschikking (hierna: de beschikking) aan belanghebbende afgegeven. Op de beschikking staat vermeld dat deze is afgegeven ter uitvoering van artikel 26 van de Wet WOZ. De bij de beschikking vastgestelde WOZ-waarde is (nog steeds) € 670.000. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde op de oorspronkelijk vastgestelde waarde van € 821.000 dient te worden vastgesteld. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 821.000. De heffingsambtenaar persisteert in de door hem bij beschikking vastgestelde waarde.
Had belanghebbende een WOZ-beschikking mogen krijgen?
De rechtbank is verplicht om zelf (“ambtshalve”) na te gaan of een beroep ontvankelijk is. Indien er geen procesbelang is, is een beroep niet-ontvankelijk. Hier rijst de vraag of er een procesbelang is. Die vraag komt op omdat de vraag is of belanghebbende een WOZ-beschikking voor de woning had mogen krijgen.
In de artikelen 24, 26 en 28 van de Wet WOZ is bepaald aan wie een WOZ-beschikking kan worden afgegeven. De rechtbank heeft beoordeeld of belanghebbende op grond van één van die artikelen een WOZ-beschikking voor de woning had mogen krijgen.
In artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ is bepaald dat de bekendmaking van een WOZ-beschikking geschiedt door toezending aan degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak (krachtens eigendom, bezit of beperkt recht) en de degene die degene die aan het begin van het kalenderjaar de onroerende zaak (al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht) gebruikt.
Nu belanghebbende op 1 januari 2016 geen eigenaar was en geen gebruik maakte van de woning, kon de WOZ-beschikking niet op grond van artikel 24 van de Wet WOZ aan hem worden afgegeven.
Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wet WOZ, voor zover hier van belang, kan een WOZ-beschikking worden genomen ten aanzien van degene die in de loop van het kalenderjaar de hoedanigheid verkrijgt van degene als bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Wet WOZ (zie 2.11).
Op grond van dit artikel is onderhavige beschikking ten aanzien van belanghebbende genomen. Belanghebbende is echter niet in de loop van het kalenderjaar (alsnog) eigenaar of gebruiker geworden van de woning. Artikel 26, eerste lid, van de Wet WOZ is daarom niet van toepassing op zijn situatie. De heffingsambtenaar heeft dat ter zitting ook erkend.
In artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ, voor zover hier van belang, is bepaald dat ook ten aanzien van degene die aannemelijk maakt belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak op diens verzoek een WOZ-beschikking kan worden genomen. Van een belang is sprake als (i) het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt én (ii) de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.
De rechtbank heeft onderzoek gedaan of van een belang als zojuist bedoeld sprake kan zijn. Daartoe heeft belanghebbende gevraagd om informatie over zijn woonsituatie (zie 2.3), de inkomstenbelasting voor het jaar 2016 en de lokale belastingen.
Van de lokale belastingen zijn alleen de aanslagen onroerende-zaakbelastingen eigenaren en watersysteemheffing gebouwd gebaseerd op de WOZ-waarde van de woning. Belanghebbende heeft de aanslagen betaald. In die zin zou belanghebbende maatschappelijk gezien belang kunnen hebben bij de WOZ-waarde. De aanslagen waren echter opgelegd aan de ex-echtgenote, die de eigenaar en gebruiker was van de woning. De verplichting tot het betalen van de aanslagen vloeide niet voort uit een wettelijk voorschrift, maar vond plaats op grond van onderlinge afspraken met de ex-echtgenote. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het wat betreft de aanslagen om het individueel belang van de ex-echtgenote dat rechtstreeks wordt geraakt door het gebruik van de WOZ-waarde op grond van een wettelijk voorschrift, en niet dat van belanghebbende.
Belanghebbende woonde in 2016 niet in de woning. Er is geen sprake van dat de WOZ-waarde van de woning is gebruikt voor het eigenwoningforfait als onderdeel van het belastbare inkomen uit werk en woning voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in het jaar 2016. Ook in zoverre heeft belanghebbende dan geen belang bij de WOZ-waarde als bedoeld in 2.13.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zijn belang er voornamelijk in is gelegen dat de WOZ-waarde mede bepalend is voor het vaststellen van de waarde van de woning in verband met de verdeling vanwege de echtscheiding, gelet op de in 2.1 vermelde huwelijkse voorwaarden. De rechtbank overweegt dat zij het belang van belanghebbende begrijpt. De rechtbank is echter van oordeel dat hierbij geen sprake is van gebruik van de WOZ-waarde op grond van een wettelijk voorschrift, aangezien er geen wettelijke bepaling is die voorschrijft dat bij de verdeling de WOZ-waarde leidend is voor de bepaling van de waarde van de woning. Er geldt bij een verdelingsprocedure de zogenoemde vrije bewijsleer. Ook in dit opzicht is dus niet voldaan aan artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ.
Conclusie is dat de bestreden WOZ-beschikking ten onrechte genomen is ten aanzien van belanghebbende. Vernietiging van de WOZ-beschikking ligt echter niet voor de hand, omdat de WOZ-beschikking als zodanig niet onjuist is, maar het alleen onjuist is dat deze WOZ-beschikking ten aanzien van belanghebbende is genomen.
Hoe dan verder?
Op grond van artikel 26a, eerste lid, van de AWR kan slechts beroep worden ingesteld door:
a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of
c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het beroep mede kan worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.
Belanghebbende heeft een WOZ-beschikking ontvangen die aan hem is gericht. Daarmee is voldaan aan artikel 26a, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR. Er kan dus niet worden gezegd dat belanghebbende onbevoegd is om bezwaar te maken en beroep in te stellen. Dat geldt wat betreft het beroep te minder omdat er ook een uitspraak op bezwaar is op naam van belanghebbende.
Hier doet zich echter de bijzondere situatie voor dat de WOZ-beschikking ten onrechte ten aanzien van belanghebbende is genomen (2.14). De vraag is of nu eenmaal deze fout is gemaakt, ook in beroep op een dergelijke fout mag worden voortgeborduurd. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag ontkennend worden beantwoord.
Bedoeld voortborduren zou namelijk in strijd komen met het systeem van de Wet WOZ, waarin immers limitatief is bepaald aan welke personen een WOZ-beschikking kan worden afgegeven (zie 2.9-2.13). Er is zo bezien sprake van een ‘gesloten stelsel’ van personen die volgens de wetgever geacht worden voldoende belang te hebben om in aanmerking te komen voor een WOZ-beschikking én – samenhangend – om daartegen rechtsmiddelen te kunnen aanwenden. Belanghebbende behoort voor de onderhavige woning niet tot de personen met een dergelijk – door de wetgever afgebakend – belang.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ‘gesloten stelsel’ van de Wet WOZ meebrengt dat belanghebbende hier geen rechtens te honoreren procesbelang heeft. De rechtbank heeft bij haar oordeel dat geen sprake is van een procesbelang ook in aanmerking genomen dat belanghebbende niet op grond van artikel 26, tweede lid, van de AWR beroep had kunnen in stellen tegen de aan de ex-echtgenote afgegeven WOZ-beschikking. Zou dat laatste wel het geval zijn geweest, dan zou er geen reden zijn om hier geen procesbelang aan te nemen.
Conclusie
Nu de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende in deze procedure geen procesbelang heeft, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Overigens
In verband met de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep heeft de rechtbank geen aanleiding (meer) gezien om de ex-echtgenote in deze procedure te betrekken.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat deze procedure haar oorsprong heeft in een ten onrechte ten aanzien van belanghebbende genomen WOZ-beschikking, aanleiding om de heffingsambtenaar op te dragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Er is namelijk niet gebleken van kosten voor door een derde verleende juridische bijstand en overigens zijn geen kosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Riemens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2018.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.