Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5027, BRE - 17 _ 1617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:5027, BRE - 17 _ 1617

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 augustus 2018
Datum publicatie
26 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2018:5027
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 1617
Relevante informatie
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 110

Inhoudsindicatie

Artikel 110 VWEU en artikel 8 Uitvoeringsregeling (UR) Bpm

Rekening houden met waardevermindering voor zover die betrekking hebben op essentiële gebreken? Rechtbank: artikel 8, lid 3, UR Bpm op de wijze zoals uitgelegd door de inspecteur, is in strijd met het Unierecht. De uit een andere lidstaat ingevoerde gebruikte auto (motorrijtuig) van belanghebbende vertoonde bij de registratie essentiële gebreken zoals bedoeld in artikel 8, lid 3, UR Bpm. Volgens de inspecteur brengt artikel 8, lid 3, UR Bpm mee dat de Bpm berekend moet worden naar de staat van het motorrijtuig ná herstel van de essentiële gebreken. De rechtbank oordeelt dat die uitleg tot een hogere belasting leidt op een ingevoerd voertuig dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortig, reeds op het nationale grondgebied geregistreerd gebruikt motorvoertuig. Dit is echter niet toegestaan op grond van artikel 110 VWEU. Mogelijkerwijs kan artikel 8, lid 3, UR Bpm zo worden uitgelegd dat het artikel alleen bepaalt wanneer de in dat artikel bedoelde vermindering wordt vastgesteld (namelijk pas ‘nadat [de essentiële] gebreken zijn hersteld’) en dat het artikel niet ziet op de omvang van de vermindering. Het gelijk is aan belanghebbende: hetzij op basis van een Unierecht-conforme uitleg van artikel 8, lid 3, UR Bpm, hetzij omdat voormeld artikel in strijd is met het Unierecht indien de uitleg van de inspecteur de juiste zou zijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/1617

uitspraak van 24 augustus 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

VOF [belanghebbende], gevestigd te [plaats belanghebbende] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft een gebruikte personenauto van het merk en type Suzuki Swift 1.6 Sport VIN eindigend op [vin] (hierna: de auto) in een andere lidstaat gekocht en in Nederland doen registreren. Voor de auto is € 1.926 op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) voldaan. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak van 24 januari 2017 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen per fax van 6 maart 2017, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.4.

De inspecteur heeft een geschrift met de titel ‘verweerschrift’ toegestuurd met bijgevoegd ‘de stukken uit het bezwaardossier’. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 28 juni 2017. Nadat partijen zijn uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting, heeft de inspecteur een stuk met de titel ‘Aanvullende gronden van verweer’ ingediend. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 9 mei 2018.

1.5.

Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018 te Eindhoven. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de ter zitting verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen toegezonden.

1.6.

Na de zitting heeft de enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank. Voor het geval van verwijzing hebben partijen op de zitting van 25 mei 2018 er reeds mee ingestemd dat een nadere mondelinge behandeling door de meervoudige kamer niet nodig is. Partijen zijn over de verwijzing ingelicht bij brief van 26 juni 2018. In deze brief heeft de rechtbank eveneens de uitspraaktermijn verlengd met zes weken. Bij nadere brieven zijn partijen geïnformeerd over verdere verlenging van de uitspraaktermijn.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft op 1 april 2016 aangifte willen doen voor de Bpm ter zake van de registratie van de auto. De auto heeft als datum eerste toelating (DET) 21 augustus 2012. Volgens deze aangifte bedroeg het te betalen bedrag aan Bpm € 438. De Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) heeft na het keuren van de auto deze de status van ‘Wachten op keuring’ (WOK-status) gegeven. De auto was op dat moment aangemerkt als een schadevoertuig in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Wegenverkeerswet 1994 (“voertuig dat ten gevolge van een beschadiging niet langer deugdelijk van bouw en inrichting is”).

2.2.

Belanghebbende heeft naar aanleiding van de aan de auto gegeven WOK-status de in 2.1 vermelde aangifte ingetrokken.

2.3.

Belanghebbende heeft op 20 juni 2016, nadat de zogenoemde essentiële gebreken (zie 4.2) aan de auto waren hersteld, opnieuw aangifte voor de Bpm gedaan nu naar een bedrag van € 1.967. Daarop heeft belanghebbende het in 1.1 vermelde bedrag (€ 1.926) voldaan.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is uiteindelijk alleen nog in geschil of:

  1. artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling (hierna UR) Bpm verenigbaar is met het Unierecht;

  2. het historische tarief van voor 1 juli 2012 dient te worden toegepast;

  3. belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en een teruggaaf van Bpm. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing