Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7300, AWB - 16 _ 1202
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-10-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7300, AWB - 16 _ 1202
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2018
- Datum publicatie
- 16 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:7300
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 1202
Inhoudsindicatie
BRE 16/1202 en BRE 16/1203
Naheffingsaanslagen omzetbelasting, omvang fiscale eenheid, integratieheffing, tenaamstelling naheffingsaanslagen; art. 7, vierde lid, Wet OB en (het inmiddels vervallen) artikel 3, derde lid, onderdeel b, Wet OB.
Belanghebbende is bij beschikking aangemerkt als fiscale eenheid omzetbelasting, bestaande uit A BV en B BV. Een echtpaar (hierna: het echtpaar) houdt samen (middellijk) 100% van de aandelen in A BV en B BV en elk van de echtelieden is ook bestuurder van A BV. Tot hun huwelijksgoederengemeenschap behoort een onroerendgoedcomplex dat zij (deels) verhuurt aan B BV en een zorgstichting (hierna: de zorgstichting). Het echtpaar vormt voor de btw-heffing een samenwerkingsverband dat als ondernemer kwalificeert (hierna: het samenwerkingsverband). Het samenwerkingsverband heeft een hotel laten realiseren en heeft dit hotel met btw geleverd aan belanghebbende. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende deze btw ten onrechte volledig in aftrek gebracht, omdat zij het hotel mede voor btw-vrijgestelde doeleinden gebruikt. De inspecteur heeft daarom naheffingsaanslagen met verzuimboeten opgelegd. De verzuimboeten zijn ter zitting komen te vervallen.
Allereerst is de omvang van de fiscale eenheid in geschil; meer specifiek of het samenwerkingsverband en/of de zorgstichting daartoe behoren. De rechtbank volgt belanghebbende in haar standpunt dat zij en het samenwerkingsverband in de naheffingstijdvakken een fiscale eenheid vormden. Voor de financiële verwevenheid acht de rechtbank van belang dat de aandelen A BV tot één gemeenschap behoren en dus (on)middellijk in dezelfde handen zijn. Wat de economische verwevenheid betreft is sprake van niet-verwaarloosbare economische betrekkingen (ECLI:NL:HR:2013:837). De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat ook de zorgstichting tot de fiscale eenheid behoort reeds omdat geen sprake is van financiële verwevenheid.
Nu het samenwerkingsverband tot de fiscale eenheid behoort, heeft de realisatie en ingebruikname van het zorghotel binnen de fiscale eenheid plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat belanghebbende het hotel mede voor btw-vrijgestelde doeleinden (vrijgestelde verhuur/zorgactiviteiten) in gebruik heeft genomen. De integratieheffing is daarom van toepassing. De rechtbank corrigeert het aftrekbare gedeelte van de integratieheffing in het voordeel van belanghebbende wegens een fout in de berekening van de inspecteur. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat voor een groter gedeelte sprake is van btw-belast gebruik van het hotel en daarmee van aftrekbaarheid van de integratieheffing. De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat de integratieheffing niet kan worden geformaliseerd vanwege een onjuiste tenaamstelling van de naheffingsaanslagen. Gelet op het voorgaande vermindert de rechtbank de ene naheffingsaanslag en handhaaft zij de andere; IMS wegens overschrijding redelijke termijn. Beroepen (gedeeltelijk) gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/1202 en BRE 16/1203
uitspraak van 12 oktober 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
en
de Minister voor Rechtsbescherming.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2009 tot en met 2011 en de jaren 2012 en 2013 naheffingsaanslagen omzetbelasting (aanslagnummers [aanslagnummer] .F01.1501 en [aanslagnummer] .F01.3501) en bij gelijktijdige beschikkingen verzuimboeten opgelegd. Bij de naheffingsaanslagen is heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraken op bezwaar van 22 januari 2016 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 25 februari 2016, ontvangen bij de rechtbank op 26 februari 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende in elk van de beroepen een griffierecht geheven van € 334. Hierbij is aan het beroep betreffende de naheffingsaanslag over de jaren 2009 tot en met 2011 zaaknummer BRE 16/1203 toegekend en aan het beroep betreffende de naheffingsaanslag over de jaren 2012 en 2013 zaaknummer BRE 16/1202. Belanghebbende heeft de beroepen bij brieven van 25 maart 2016 gemotiveerd.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Van deze stukken zijn steeds kopieën verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2018 in Breda. Van wat op de zitting besproken is, is een zittingsverslag opgemaakt waarin ook de verschenen personen zijn vermeld (hierna: proces-verbaal). Een kopie van dit proces-verbaal wordt gelijktijdig met een kopie van deze uitspraak aan partijen verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd. Bij brieven van 16 juli 2018 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat de uitspraaktermijn met twaalf weken wordt verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is bij beschikking aangemerkt als een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met als onderdelen: [Beheer B.V.] (hierna: Beheer BV) en [DB B.V.] (hierna: DB BV).
[de man] (hierna: de man) en zijn echtgenote [de vrouw] (hierna: de vrouw) houden elk 50% van de aandelen in Beheer BV en zijn beiden ook bestuurder van Beheer BV.
Beheer BV is enig aandeelhouder en ook bestuurder van DB BV.
De man en de vrouw zijn in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Tot de huwelijksgoederengemeenschap van de man en de vrouw behoort een onroerendgoedcomplex. Zij verhuren (delen van) dit complex aan DB BV en aan [stichting] (hierna: de stichting). Voor de omzetbelasting vormen de man en vrouw in verband met dit onroerendgoedcomplex een samenwerkingsverband (hierna: KKW) dat als btw-ondernemer is aangemerkt. De stichting is een zorginstelling die 24-uursopvang en (begeleiding bij) dagbesteding verzorgt voor daartoe geïndiceerde jongeren met gedragsproblemen. De man en de vrouw zijn (mede)bestuurders van de stichting.
KKW heeft in de jaren 2008 en 2009 een hotel laten bouwen (hierna: hotel). Het hotel bestaat uit 13 kamers (hierna ook aangeduid als 11 kamers en de kamers 3.1 en 3.2), een zaal, een keuken, een restaurant en een kelder. KKW heeft het hotel op 27 maart 2009 juridisch geleverd aan DB BV. Volgens de notariële akte bedraagt de vergoeding voor deze levering € 2.415.000 vermeerderd met € 458.850 aan omzetbelasting. KKW heeft voor deze levering een factuur aan DB BV, als onderdeel van belanghebbende, uitgereikt. Deze factuur vermeldt een vergoeding van € 2.450.000 en een omzetbelastingbedrag van € 465.500. Dat laatste bedrag heeft KKW voldaan op haar btw-aangifte over het eerste kwartaal van 2009. Omdat belanghebbende van mening is dat zij het hotel volledig voor btw-belaste doeleinden in gebruik heeft genomen, heeft zij de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting bij haar aangifte over het eerste kwartaal van 2009 volledig in aftrek gebracht.
Belanghebbende heeft het hotel op 2 april 2009 in gebruik genomen. Het hotel wordt sindsdien (onder meer) als volgt gebruikt:
DB BV is een huurovereenkomst met de stichting aangegaan op grond waarvan zij 11 kamers, de zaal en de kelder aan de stichting verhuurt. De huurovereenkomst is ondertekend op 30 december 2009 en vermeldt als ingangsdatum (uiterlijk) 1 april 2009. De stichting gebruikt de gehuurde ruimten voor de huisvestiging en begeleiding van haar cliënten.
Op de momenten waarop de stichting de zaal en de kelder niet gebruikt, worden deze ruimten soms gebruikt door DB BV.
DB BV exploiteert het restaurant en de keuken commercieel. DB BV verricht daarnaast aldaar ook dagbestedingsactiviteiten ten behoeve van (de cliënten van) de stichting. Deze activiteiten gebeuren in het kader van de uitvoering van een door DB BV en de stichting op 15 december 2008 aangegane ‘Zorg en Dienstverleningsovereenkomst’.
De kamers 3.1 en 3.2 gebruikt DB BV voor administratie en opslag.
De inspecteur heeft bij belanghebbende, KKW en de stichting een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2013. Van dit onderzoek is een verslag opgemaakt.
De inspecteur heeft zich naar aanleiding van de bevindingen van het in 2.5 bedoelde onderzoek op het standpunt gesteld dat de exploitatie van de 11 kamers, de kelder en de zaal door belanghebbende is vrijgesteld van btw-heffing. Volgens de inspecteur leidt dat enerzijds tot een correctie van de ter zake van de exploitatie van deze ruimten voldane en in aftrek gebrachte btw en anderzijds tot een herziening van de aanschaf-/realisatie-btw op het hotel. Op die gronden heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. Deze naheffingsaanslagen zijn als volgt opgebouwd:
Correcties |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
a.) correctie i.v.m. vrijgestelde verhuur van 11 kamers, zaal en kelder |
€ 7.529 |
€ 7.529 |
€ 7.529 |
€ 7.529 |
€ 7.529 |
b.) correctie i.v.m. ingebruikname hotel voor btw-vrijgestelde (81%) handelingen (art. 15, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968) |
€ 377.055 |
||||
c.) jaarlijkse herziening vanwege wijziging in gebruik van kamers 3.1 & 3.2, keuken en restaurant |
-/- € 703 |
-/- € 75 |
€ 888 |
€ 1.142 |
|
Totaal |
€ 384.584 |
€ 6.826 |
€ 7.454 |
€ 8.417 |
€ 8.671 |
Naheffing 1501 |
€ 398.864 (te weten: € 384.584 + € 6.826 + € 7.454) |
||||
Naheffing 3501 |
€ 17.088 (te weten: € 8.417 + € 8.671) |
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de verzuimboeten komen te vervallen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen tegen de naheffingsaanslagen, en tot gegrondverklaring van de beroepen tegen de verzuimboeten.