Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7315, BRE_17/3023
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:7315, BRE_17/3023
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 december 2018
- Datum publicatie
- 16 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:7315
- Zaaknummer
- BRE_17/3023
Inhoudsindicatie
Art. 25, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen
Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, gebaseerd op een door de inspecteur gemaakte kasopstelling. In geschil is wat de herkomst van de uitgaven in de kasopstelling is geweest: een onbelaste geldverstrekking door derden (standpunt belanghebbende) of verzwegen belastbare inkomsten (standpunt inspecteur). De bewijslast is terecht omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van aangifte en de navorderingsaanslag berust op een redelijke en niet willekeurige schatting. Belanghebbende heeft de onjuistheid van de navorderingsaanslag niet doen blijken.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/3023
uitspraak van 20 december 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.17.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.354. Tevens is bij beschikking € 210 heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2017 de navorderingsaanslag en rentebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 april 2017, ontvangen bij de rechtbank op 14 april 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018 te Breda. Het onderhavige beroep en de twee beroepen van belanghebbende met zaaknummers 17/3024 en 17/3025 zijn tegelijkertijd, maar niet gevoegd, behandeld. Voor een overzicht van de ter zitting verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is geboren op [datum 1] 1974.
Strafrechtelijke feiten en omstandigheden
Op 7 april 2013 is belanghebbende aangehouden en verhoord ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ook zijn toenmalige partner [A] geboren op [datum 2] 1983 te Rusland (hierna: [A] ) is tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de politie aangehouden en verhoord. Belanghebbende heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Op 18 december 2013 is de woning van belanghebbende doorzocht. Tijdens die doorzoeking is onder andere het volgende aangetroffen:
een ring met bijbehorende factuur naar een bedrag van € 5.200;
voor € 5.000 aan contanten in een kluis; en
voor € 22.500 contant briefgeld in een koffer.
Op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen in de strafzaak jegens belanghebbende wegens de verdenking van betrokkenheid bij het telen van hennepplanten (parketnummer: 01/839471-13). In haar vonnis oordeelt deze rechtbank dat zij het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht, inhoudende dat belanghebbende “op of omstreeks 06 april 2013 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in pand [pand] ) een hoeveelheid van 254 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”. Het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft het vonnis van de rechtbank op 29 juni 2018 bekrachtigd.
Eveneens op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen betreffende de aan belanghebbende opgelegde ontnemingsvordering (met kenmerk: “parketnummer ontneming: 01/839471‑13”). Deze rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende ter zake van de in 2.4 vermelde veroordeling vastgesteld op € 6.815,96.
Fiscale feiten en omstandigheden
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, geen aangifte IB/PVV 2011 ingediend. Met dagtekening 23 oktober 2013 is de aanslag IB/PVV ambtshalve vastgesteld, rekening houdende met het uit voorgaande jaren nog te verrekenen verlies van € 16.482.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013. Van dit boekenonderzoek is met dagtekening 9 mei 2016 een rapport opgesteld, dat op 10 mei 2016 aan belanghebbende is toegezonden (bijlage 26 bij het verweerschrift). In het rapport is aan de hand van bankgegevens van belanghebbende, gegevens uit de processen-verbaal in de strafzaak tegen belanghebbende alsmede de aanschaf van drie voertuigen een kasopstelling gemaakt. De kasopstelling ten aanzien van het jaar 2011 ziet er samengevat als volgt uit:
Contante stortingen privérekening |
€ |
20.580 |
Contante stortingen zakelijke rekening |
€ |
9.056 |
Aankoop Mini |
€ |
9.500 |
Aankoop Harley |
€ |
8.500 |
Aankoop ring |
€ |
5.200 |
€ |
52.836 |
Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 opgelegd en de rentebeschikking vastgesteld. Het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 36.354. Dit is het verschil tussen het in 2.7 genoemde totaal van de kasopstelling van € 52.836 en het in 2.6 genoemde bedrag aan verrekenbaar verlies uit voorgaande jaren van € 16.482.
3 Geschil
In geschil is of de schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning niet te hoog is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de rentebeschikking.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.