Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:815, AWB - 16 _ 7646
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-02-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:815, AWB - 16 _ 7646
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 2 februari 2018
- Datum publicatie
- 21 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:815
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 7646
Inhoudsindicatie
MRB, beroep ongegrond. Aan belanghebbende is terecht een naheffingsaanslag mrb en een verzuimboete opgelegd. Belanghebbende is eigenaresse van de auto met Pools kenteken, zij maakte gebruik van de openbare weg, had geen mrb betaald en had de auto ook ter beschikking. De overgelegde leenovereenkomst maakt dit niet anders. Ook is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden omdat de door belanghebbende aangedragen gevallen rechtens en feitelijk geen gelijke gevallen zijn.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/7646
uitspraak van 2 februari 2018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 8 april 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) over het tijdvak 28 oktober 2012 tot en met 4 januari 2015 van € 3.644 en de daarbij gelijktijdig bij beschikking opgelegd boete van € 3.644 (aanslagnummer [aanslagnummer].Y.2.90001).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 november 2017 aan [belanghebbende] op het adres [adres] [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 7 november 2017 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Vooraf
De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat blijkens de brief van de inspecteur van 26 april 2016 is meegedeeld dat op 20 april 2016 een brief van belanghebbende is ontvangen waarin wordt verzocht de naheffingsaanslag te herzien. Abusievelijk is die brief niet als beroepschrift aangemerkt en doorgezonden aan de rechtbank. Nu die brief bij de inspecteur is binnen gekomen vóór het verstrijken van de beroepstermijn acht de rechtbank het beroep ontvankelijk.
Inhoudelijk
Belanghebbende woont in Nederland en staat vanaf 8 juli 2011 ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: brp). Op 5 januari 2015 is geconstateerd dat met een personenauto, merk Opel, met Pools kenteken [kenteken] (hierna: de auto) gebruik van de weg in Nederland, A77 ter hoogte van Heijnen, is gemaakt. De auto werd op dat moment bestuurd door [A] en belanghebbende, eigenaresse en houdster van de auto, zat als passagier in de auto.
Uit het controleformulier, opgemaakt op 5 januari 2015, blijkt dat belanghebbende tijdens de controle heeft aangegeven dat zij twee jaar in Nederland woont en in het bezit is van twee voertuigen waarvan één met een Nederlands kenteken. Zij betaalt voor één auto belasting en zij dacht dat dit voldoende was. Gebleken is dat belanghebbende voor de auto met het Poolse kenteken geen MRB heeft betaald.
Naar aanleiding van voormelde controle heeft de inspecteur bij brief van 4 januari 2016 aangekondigd een naheffingsaanslag met boete op te leggen. Daarbij is belanghebbende tot 18 januari 2016 in de gelegenheid gesteld te reageren. Met dagtekening 5 februari 2016 is in verband met voormelde controle aan belanghebbende op grond van artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) over het tijdvak 28 oktober 2012 tot en met 4 januari 2015 een naheffingsaanslag MRB van € 3.644 opgelegd, waarbij tevens een verzuimboete is opgelegd van € 3.644.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de opgelegde verzuimboete bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft belanghebbende onder meer gesteld dat de naheffingsperiode beperkt moet worden tot de periode 1 december 2014 tot en met 31 januari 2015, omdat zij de auto in die periode in Nederland heeft gebruikt voor haar verhuizing. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd.
Ter zake van het houden van een motorrijtuig - zoals een personenauto - wordt MRB geheven (artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet MRB). De belasting wordt geheven van degene die het motorrijtuig houdt (artikel 6 van de Wet MRB). Indien een motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, wordt het gehouden door degene die het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft (artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Wet MRB).
Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven en de MRB geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de MRB worden nageheven. Een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig wordt daarbij aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is afgegeven (artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB).
Het ligt op de weg van de inspecteur om te bewijzen dat belanghebbende de auto in Nederland feitelijk ter beschikking had.
Vaststaat dat belanghebbende haar hoofdverblijf in Nederland heeft en dat er geen belasting in Nederland werd voldaan voor het onderhavige voertuig. Tevens staat vast dat belanghebbende de eigenaar van de auto is en dat zij, als bijrijder, gebruik heeft gemaakt van de weg in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat, de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, aannemelijk heeft gemaakt dat de auto belanghebbende ter beschikking staat in de zin van artikel 13 van de Wet MRB. In dat geval is op grond van artikel 34 van de Wet MRB de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Belanghebbende heeft als tegenbewijs (artikel 34, derde lid van de Wet MRB), dat de naheffingsaanslag over een te lange periode is opgelegd, een overeenkomst overgelegd waaruit zou moeten worden afgeleid dat de auto door haar vanaf 1 juli 2012 voor onbepaalde tijd is uitgeleend. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft belanghebbende ook nog stukken betreffende andere personen overgelegd waaruit zou blijken dat aan hen opgelegde naheffingsaanslagen zijn vernietigd nadat die personen - net als belanghebbende - aan de Belastingdienst leenovereenkomsten hebben verstrekt. In dit verband doet belanghebbende een beroep op gelijke behandeling van gelijke gevallen, aangezien de Belastingdienst kennelijk steeds de enkele overlegging van een leenovereenkomst voldoende acht om tot vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslag over te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met de enkele overlegging van een - in de Poolse taal opgestelde - leenovereenkomst niet worden aangenomen dat de auto gedurende de periode 28 oktober 2012 tot en met 4 januari 2015 daadwerkelijk aan een derde buiten Nederland is uitgeleend. De betrouwbaarheid daarvan wordt betwist en kan niet worden geverifieerd. Daarbij komt nog dat belanghebbende heeft erkend gebruik te hebben gemaakt van de auto, maar heeft zij over de duur van dat gebruik wisselende verklaringen afgelegd. In bezwaar heeft belanghebbende aangegeven dat zij de auto heeft gebruikt van 1 december 2014 tot en met 31 januari 2015 en in beroep heeft zij een periode van 31 december 2014 tot en met 31 januari 2015 genoemd. Ook heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terechte twijfels over de geloofwaardigheid van de reden van dat gebruik. De door belanghebbende gestelde perioden van gebruik voor verhuizing sluiten niet aan bij de datum waarop zij op haar nieuwe, huidige, adres staat ingeschreven in de brp. Dat de auto haar gedurende het naheffingstijdvak niet ter beschikking heeft gestaan, is gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt.
Voor zover belanghebbende met de verstrekking van stukken van derden aan de rechtbank een beroep doet op gelijke behandeling van gelijke gevallen kan de rechtbank haar daarin niet volgen. Van de genoemde gevallen - mede na toelichting van de inspecteur ter zitting - is niet aannemelijk geworden dat van rechtens en feitelijk gelijke gevallen sprake is. In de zaak [B] heeft de inspecteur een andere naheffingsgrond aan de naheffingsaanslag ten grondslag gelegd, in de zaak [C] is naast de leenovereenkomst nog ander aanvullend bewijs geleverd, in de zaak [D] was de belastingplichtige degene die de auto had geleend en in de zaak [E] is aanvullend bewijs overgelegd. Voor zover de reden voor vernietiging van de naheffingsaanslag in de zaak [F] onduidelijk is gebleven, heeft de inspecteur ter zitting gesteld dat deze zaak niet vergelijkbaar is met die van belanghebbende. Als de naheffingsaanslag ten onrechte is vernietigd dan is dat een fout die niet gecontinueerd moet worden bij belanghebbende.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de naheffingsaanslag te verminderen.
Nu sprake is van toepassing van artikel 34 van de Wet MRB kan ingevolge artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de AWR een verzuimboete worden opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 bedraagt de verzuimboete maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100%. In dit geval is vast komen te staan dat belanghebbende de auto met Pools kenteken heeft gebruikt en dat daarvoor terecht een naheffingsaanslag is opgelegd, zodat sprake is van een betalingsverzuim. In beginsel is de boete van 100% dan terecht opgelegd.
Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat avas gesteld noch gebleken is. Belanghebbende stelling dat haar geen verwijt kan worden gemaakt baat haar daarom niet. Gelet op de omstandigheden in dit geval acht de rechtbank een boete van 100% ofwel € 3.644 passend en geboden en ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen.
Gelet op al het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2018 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.C.A. de Kort, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.