Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1140, AWB - 17 _ 3774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1140, AWB - 17 _ 3774

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 maart 2019
Datum publicatie
30 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1140
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3774
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e

Inhoudsindicatie

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak en heeft, samen met een aantal werknemers, werkzaamheden verricht voor een derde.

Naar aanleiding van een boekenonderzoek is aan hem op een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd, alsmede een vergrijpboete.

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de feiten en omstandigheden het uitgangspunt van de inspecteur dat sprake is van zwart loon niet onredelijk is. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook de geschatte hoogte van het netto loon niet onredelijk is.

De correctie heeft derhalve niet naar willekeur plaatsgevonden.

Belanghebbende is er vervolgens niet in geslaagd om te doen blijken dat de correctie te hoog is.

Met betrekking tot de boete oordeelt de rechtbank dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven.

De boete voor zover deze ziet op de correctie wordt wel verminderd met 20% omdat de verschuldigde belasting is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Voorts wordt de hele boete gematigd met 5% omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/3774

uitspraak van 19 maart 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ter grootte van € 27.863 (aanslagnummer [aanslagnummer] .A.01.15500).

Bij gelijktijdige beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 12.799 en belastingrente in rekening gebracht van € 1.105.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 april 2017 de naheffingsaanslag, de beschikking belastingrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 29 mei 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Nadat de rechtbank de inspecteur bij brief van 31 januari 2019 had gevraagd om op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen voor zover deze nog niet waren overgelegd, heeft de inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019 te Breda.

Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende oefent een onderneming uit in de vorm van een eenmanszaak. De werkzaamheden bestaan uit het verzorgen van grondwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van glasvezelnetwerken. De daadwerkelijke aansluiting op het glasvezelnetwerk wordt door andere partijen verzorgd. De handelsnaam van de onderneming in 2015 was [A BV] (hierna: [A BV] ).

2.2.

De administratie werd in 2015 hoofdzakelijk door belanghebbende zelf bijgehouden. Dit gold ook voor de betalingen aan werknemers.

2.3.

Belanghebbende heeft samen met enige werknemers van [A BV] werkzaamheden verricht voor [B BV] (hierna: [B BV] ). De werkzaamheden vonden plaats voor een opdrachtgever in Duitsland. Omdat deze opdrachtgever wilde dat arbeidskrachten die voor [B BV] werkten voor deze opdrachtgever, in dienst waren bij [B BV] , zijn belanghebbende en enige werknemers van [A BV] voor een drietal perioden in dienst getreden bij [B BV] . [B BV] betaalde deze door haar in dienst genomen arbeidskrachten rechtstreeks. De afspraak tussen [A BV] en [B BV] was, kort gezegd, dat afhankelijk van de prestaties van de in dienst genomen arbeidskrachten [A BV] een bedrag in rekening zou mogen brengen aan [B BV] . Deze vergoeding was kort gezegd het verschil tussen (i) de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de stuksprijs die [A BV] in rekening zou hebben mogen brengen indien zij stuksprijzen zou hebben mogen factureren aan [B BV] en (ii) de loonkosten van [B BV] voor die arbeidskrachten.

2.4.

In de weken 36 tot en met 44 in 2015 waren drie arbeidskrachten van [A BV] – waaronder belanghebbende zelf – in loondienst bij [B BV] .

2.5.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld, waarvan op 11 november 2016 een rapport is opgemaakt. Dit boekenonderzoek heeft geleid tot het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag en het geven van de belastingrente- en boetebeschikkingen.

2.6.

Een van de onderdelen van de naheffingsaanslag is een correctie van € 13.012 (hierna: de correctie van € 13.012). Daarover is in het rapport boekenonderzoek onder 5.10.3 het volgende opgenomen.

Week 36 tot en met 44 in 2015

In deze periode zijn de volgende bedragen aan [B BV] gefactureerd:

Factuur Datum Bedrag

2015023 30-11-2015 € 19.116,00

2015024 30-11-2015 € 19.116,00

Totaal € 38.232,00

Uit de van [C BV] [het administratiekantoor van [B BV] ; rechtbank] ontvangen specificatie blijkt dat de gerealiseerde productie € 46.773 bedraagt. In totaliteit is er 456 uur gewerkt. De totale personeelskosten bedragen € 8.541. Het verschil tussen de opbrengst van de gerealiseerde productie en de personeelskosten is volgens afspraak door [A BV] in rekening gebracht.

Per verloond uur bedraagt de opbrengst € 102,57. Deze opbrengst per uur is onwaarschijnlijk voor het verrichten van grondwerkzaamheden. Verloning van werknemers van [A BV] door [B BV] heeft plaatsgevonden in loonperiode 10. Dit betreft de periode van 7 september 2015 tot en met 4 oktober 2015, week 37 tot en met 40.

Uitgaande van een loon-omzetverhouding van 70% zouden de loonkosten van deze werkzaamheden € 46.773 x 70% = € 32.741 dienen te bedragen. Gezien het feit dat in deze periode de loonkosten € 18,73 (dit is € 8.541/456 uur) bedragen zou er 1.748 uur gewerkt moeten zijn. Er zijn 456 uur verloond. Dit betekent dat er 1.292 uur niet verloond zouden zijn.

Opvallend is dat in deze periode van de ploeg van [A BV] alleen [A] , [B] en [C] door [B BV] verloond zijn terwijl in de overige periodes veel meer werknemers van de ploeg van [A BV] zijn verloond.

Bovenstaande facturen zijn door [B BV] middels voorschotten betaald. Deze voorschotten zijn betaald in de periode 16 juli 2015 tot en met 19 februari 2016. Met andere woorden de eerste betaling van € 2.000 heeft plaatsgevonden in week 29, terwijl de factuur pas op 30 november 2015 is uitgeschreven. Tijdens het inleidend gesprek is door de heer [A] verklaard dat [B BV] erg traag was met het betalen van de facturen.

De betaling in week 29 is een indicatie dat de periode dat personeel van [A BV] werkzaamheden heeft verricht langer is dan de periode waarin de verloning door [B BV] heeft plaatsgevonden. Bovendien zijn er in week 41 en week 44 nog werkzaamheden opgeleverd.

In de administratie van [A BV] zijn onderstaande voorschotbetalingen aangetroffen:

Datum Werknemer Bedrag

13-11-2015 [B] € 1.500,00

03-12-2015 [D] € 1.145,00

Totaal € 2.645,00

Als gevolg van de aanpak van het boekenonderzoek en de opbouw van het controlerapport zijn bovenvermelde bedragen reeds in de heffing betrokken.

Uitgaande van een netto uurloon van € 8,00 heeft dit bedrag betrekking op 331 uur (€ 2.645 / € 8 = 331). Dit betekent dat er 1.292 uur -/- 331 uur = 961 uur niet verloond zijn. Uitgaande van een netto uurloon van € 8,00 komt dit overeen met een totaal netto loon van € 7.688.

In verband met deze niet verantwoorde loonbetalingen leg ik een naheffingsaanslag op.

2015

Uren [B BV] 2015 € 13.012”

2.7.

Tegelijk met de naheffingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd. Ter zake van de correctie van € 13.012 bedraagt de vergrijpboete 50%. Deze boete is toegelicht in onderdeel 9.1.6 van het rapport boekenonderzoek.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de correctie van € 13.012 niet te hoog is. De rest van de naheffingsaanslag is niet in geschil. De in rekening gebrachte belastingrente en de vergrijpboete zijn ook alleen in geschil voor zover deze betrekking hebben op de voormelde correctie van € 13.012.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag met € 13.012, een dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente en vermindering van de boete met 50% van € 13.012. De inspecteur concludeert – uiteindelijk ter zitting –tot gegrondverklaring van het beroep omdat de boete moet worden verminderd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing