Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1155, BRE - 17 _ 5036 en 17 _ 5037
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1155, BRE - 17 _ 5036 en 17 _ 5037
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 maart 2019
- Datum publicatie
- 5 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:1155
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 5036 en 17 _ 5037
- Relevante informatie
- Wet financiering sociale verzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2025] art. 40, Wet financiering sociale verzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2025] art. 122e, Wet financiering sociale verzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2025] art. 122q, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 3:4, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2032] art. 82
Inhoudsindicatie
Art. 40, art. 122e en art. 122q Wfsv; art. 3:4 Awb; art. 82 WIA;
De inspecteur heeft het eigenrisicodragerschap voor de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) terecht per 1 januari 2017 beëindigd, omdat belanghebbende pas na 1 januari 2017 na een garantieverklaring heeft overgelegd. Er is geen plaats om deze beëindiging achterwege te laten op grond van het evenredigheidsbeginsel.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/5036 en 17/5037
uitspraak van 19 maart 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [Plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij beschikkingen van 3 februari 2017 het eigenrisicodragerschap van belanghebbende voor de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: (de) WGA), als bedoeld in artikel 82 van de Wet werk en inkomen, met ingang van 1 januari 2017 beëindigd (beschikkingsnummers [nummer] en [nummer] ).
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 juni 2017 de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 juli 2017, ontvangen bij de rechtbank op 13 juli 2017, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019 te Breda. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende was tot 31 december 2016 eigenrisicodrager voor de WGA.
Bij brief van 5 juli 2016 is belanghebbende door de Belastingdienst geïnformeerd dat zij, indien zij eigenrisicodrager voor de WGA wenste te blijven, ervoor diende te zorgen dat uiterlijk op 31 december 2016 een nieuwe garantieverklaring was ontvangen door de Belastingdienst.
Bij beschikkingen van 3 februari 2017 heeft de inspecteur het eigenrisicodragerschap voor de WGA beëindigd. In de beschikkingen is als reden vermeld dat geen nieuwe garantieverklaring van belanghebbende is ontvangen.
Op 13 februari 2017 heeft de verzekeraar [naam] (hierna: de verzekeraar) een garantieverklaring opgemaakt ten aanzien van belanghebbende. Deze garantieverklaring is op 17 februari 2017 door de Belastingdienst ontvangen.
Met ingang van 1 juli 2018 is belanghebbende op haar verzoek weer als eigenrisicodrager aangemerkt.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Is het eigenrisicodragerschap voor de WGA terecht per 1 januari 2017 beëindigd?
-
Zijn de uitspraken op bezwaar voldoende gemotiveerd?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag en de tweede vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de in 1.1 vermelde beschikkingen.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.