Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-01-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:137, BRE - 17 _ 5248
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-01-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:137, BRE - 17 _ 5248
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 15 januari 2019
- Datum publicatie
- 5 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:137
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 5248
Inhoudsindicatie
Art. 11, eerste lid, onderdeel i, onder ten tweede en art. 15 Wet OB 1968
Belanghebbende heeft derden ingeschakeld om haar bij te staan in het kader van de verkoop van aandelen in een van haar dochtermaatschappijen. De aan haar door deze derden in rekening gebrachte btw heeft zij in aftrek genomen. De inspecteur heeft deze aftrek, volgens de rechtbank terecht, geweigerd. Volgens de rechtbank is het voor belanghebbende niet mogelijk om in deze belastingprocedure aan de rechtbank een oordeel te vragen over de btw-kwalificatie van de activiteiten die de door haar ingeschakelde derden hebben uitgevoerd. Paragraaf 3.5.2 van het Besluit van 6 december 2014 (BLKB 2014/704M) is niet van toepassing nu het in die paragraaf gaat om in aftrek gebrachte btw en hier aftrek is geweigerd. Ook is geen sprake van strijd met Europese rechtsbeginselen. Voorts voldoet belanghebbende niet aan de situaties als genoemd in het besluit van 3 augustus 2004 (CPP 2004/1709M). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aandelenverkoop een economische activiteit is die binnen de werkingssfeer van de btw valt.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/5248
uitspraak van 15 januari 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting (hierna: btw) over het vierde kwartaal van 2015 verzocht om een teruggaaf. De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 9 december 2016 gedeeltelijk afgewezen ( [beschikkingnummer] ).
De inspecteur heeft een brief met dagtekening 5 juli 2017 gestuurd getiteld ‘toelichting uitspraak Bezwaarschrift’. Met dagtekening 28 juli 2017 is aan belanghebbende een biljet ‘uitspraak op bezwaarschrift’ gestuurd met de cijfermatige uitwerking van de beslissing op het bezwaar tegen de in 1.1 vermelde beschikking. De uitspraak op bezwaar houdt in dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard.
Bij brief van 25 juli 2017, door de rechtbank ontvangen op 26 juli 2017, heeft belanghebbende daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
Op 4 augustus 2017 heeft belanghebbende de gronden van haar beroep aangevuld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 19 november 2018 nadere stukken toegestuurd. Een afschrift van de ingediende stukken is steeds aan de wederpartij verstrekt.
Op 3 december 2018 heeft de inspecteur een pleitnota toegestuurd. Een kopie van deze pleitnota is tevens aan belanghebbende verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018 te Breda.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Van het verder verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een financiële holdingmaatschappij. Het bestuur van belanghebbende wordt gevormd door [A] en [B] .
Tot 23 december 2015 was belanghebbende enig aandeelhouder van [A GmbH] (hierna: [A GmbH] ). [A GmbH] is op haar beurt enig aandeelhouder van [B GmbH] en [C GmbH] . De bestuurders van [A GmbH] zijn [A] en [C] . Ook houdt belanghebbende alle aandelen in [A BV] en [B BV] .
Met [A BV] heeft belanghebbende een managementovereenkomst gesloten. De managementvergoeding bedraagt € 270.000 per jaar. Met [A GmbH] heeft belanghebbende een dergelijke overeenkomst niet gesloten. Ook is in de managementovereenkomst met [A BV] geen bepaling opgenomen met betrekking tot het beheer van de Duitse deelnemingen of de verkoop van de aandelen in deze deelnemingen.
Belanghebbende heeft op enig moment het besluit genomen om haar aandelen in [A GmbH] te verkopen. Op 18 mei 2015 heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten met [C BV] (hierna: [C BV] ) voor werkzaamheden bij de beoogde verkoop van de aandelen in [A GmbH] .
Op 31 juli 2015 heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten met [D BV] (hierna: [D BV] ), eveneens in verband met de beoogde verkoop van de aandelen in [A GmbH] .
Op 23 december 2015 heeft belanghebbende haar aandelen in [A GmbH] verkocht aan [E BV] . Door [C BV] en [D BV] zijn in verband met de werkzaamheden voor de verkooptransactie de volgende bedragen in rekening gebracht.
fee |
btw |
totaal |
|
[C BV] |
€ 263.750,00 |
€ 55.387,50 |
€ 319.137,50 |
[D BV] |
€ 68.500,00 |
€ 14.385,00 |
€ 82.885,00 |
Totaal |
€ 332.250,00 |
€ 69.772,50 |
€ 402.022,50 |
Belanghebbende heeft over het vierde kwartaal van het kalenderjaar 2015 haar aangifte btw gedaan. Uit deze aangifte volgt een terug te ontvangen bedrag van € 155.470. Belanghebbende heeft hierbij de aan haar door [C BV] en [D BV] in rekening gebrachte btw van in totaal € 69.773 in aftrek gebracht.
Met dagtekening 9 december 2016 heeft de inspecteur een teruggaafbeschikking van € 85.698 afgegeven. De inspecteur heeft daarbij de aftrek van het voormelde bedrag van € 69.773 geweigerd. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende daartegen afgewezen.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van het aan haar door [C BV] en [D BV] in rekening gebrachte bedrag aan btw van in totaal € 69.773.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het vaststellen van de teruggaaf btw over het vierde kwartaal 2015 op een bedrag van € 155.470.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verder concludeert de inspecteur dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in haar verzoek om de handelingen van [C BV] en [D BV] te beoordelen.