Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1372, BRE - 17 _ 1770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1372, BRE - 17 _ 1770

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 februari 2019
Datum publicatie
5 juni 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1372
Zaaknummer
BRE - 17 _ 1770

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2006 tot en met 2009 op basis van eindheffing naheffingsaanslagen loonbelasting opgelegd. Het geschil betreft onder meer de vraag hoe de overeenkomsten tussen belanghebbende en de opdrachtnemers moeten worden uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van arbeidsovereenkomsten en niet van overeenkomsten van opdracht, zodat terecht loonbelasting wordt nageheven. De hoogte van de naheffingsaanslagen moet worden verminderd omdat de inspecteur ten onrechte 100% van de door de opdrachtnemers verrichte werkzaamheden aan belanghebbende heeft toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit slechts 50% betreft. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat sprake is van dubbele belastingheffing, zodat er ook nog een correctie dient plaats te vinden waar het loon betreft van een opdrachtnemer die reeds is belast in de inkomstenbelasting van die opdrachtnemer.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/1770, 17/1771, 17/1772 en 17/1773

uitspraak van 7 februari 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 13 februari 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor de jaren 2006 tot en met 2009 opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting naar bedragen van € 35.581 (2006), € 35.419 (2007), € 47.343 (2008) en € 37.752 (2009) ( [aanslagnummers] .A01.06511, -07501, -08501 en -09501) en tegen de daarbij bij beschikkingen in rekening gebrachte heffingsrente tot bedragen van € 6.469 (2006), € 4.638 (2007), € 3.755 (2008) en € 1.706 (2009).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2018 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, mr. M.C.J.G. van Vugt, verbonden aan Van Vugt en Van Hulten Belastingadviseurs te Vught, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Bij brief van 30 november 2018 heeft de griffier partijen geïnformeerd dat het niet mogelijk is gebleken om mondeling uitspraak te doen en heeft aangekondigd dat uiterlijk op 28 december 2018 schriftelijk uitspraak wordt gedaan. De termijn voor het doen van uitspraak is nadien verlengd tot 8 februari 2019.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag over 2006 tot naar een belastbaar loon van € 29.914;

-

vermindert de naheffingsaanslag over 2007 tot naar een belastbaar loon van € 36.477;

-

vermindert de naheffingsaanslag over 2008 tot naar een belastbaar loon van € 51.899;

-

vermindert de naheffingsaanslag over 2009 tot naar een belastbaar loon van € 42.500;

-

vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende verricht bij storingen of lekkages graaf- en herstel(graaf)werkzaamheden voor met name [X] (drinkwaterproducent Limburg) en [Y] (gas- en electratransporteur). Herstel van de storingen en lekkages vindt plaats door de twee bedrijven zelf. Sinds 2007 is [A] (hierna: [A] ) bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende. Daarvoor was de vader van [A] bestuurder van belanghebbende. [A] exploiteert ook een eenmanszaak die deels de activiteiten van belanghebbende uitvoert. Bij de eenmanszaak staat geen personeel op de loonlijst. Belanghebbende heeft twee mensen op de loonlijst staan.

2.2.

Belanghebbende en de eenmanszaak zijn, voor zover hier van belang, met vier personen een overeenkomst van opdracht aangegaan (hierna: de overeenkomst). Elk van deze vier personen (hierna: de opdrachtnemer(s)) is werkzaam op het gebied van grondverzet en transport en staat ingeschreven in het handelsregister en beschikt over een eigen omzetbelastingnummer.

2.3.

Voor zover van belang luidt de overeenkomst als volgt:

in aanmerking nemende dat:

- opdrachtgever werkzaam is op het gebied van grondverzet en transport, en in dat kader opdrachtnemer heeft benaderd om de hierna omschreven werkzaamheden te verrichten;

(…)

1.Opdracht

1.1

Opdrachtgever verleent opdrachtnemer, en opdrachtnemer aanvaardt de opdracht van opdrachtgever, om de volgende werkzaamheden te verrichten:

-

het afvoeren van grond uit en/of het vullen met zand van werkputten en het eventueel herstellen van het wegdek met tegels en/of klinkers van [X] en [Z]

-

het verlenen van assistentie bij storings- en onderhoudswerkzaamheden van [X] en [Z] .

-

Diverse soorten ad hoc werkzaamheden en detacheringsopdrachten.

1.2

Opdrachtnemer kan enkel met toestemming van de opdrachtgever werkzaamheden (ten dele) door derden laten uitvoeren.

1.3

Opdrachtgever verplicht zich voor minimaal 900 uur (minus ziekte-uren) per kalenderjaar aan opdrachten te verstrekken; waarbij rekening wordt gehouden met 10 niet beschikbare werkdagen.

2.Uitvoering

2.1

De door opdrachtgever opgedragen en door opdrachtnemer aanvaarde werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de volgende aanwijzingen:

-opdrachtnemer dient de opdrachten uit te voeren zoals gebruikelijk bij opdrachtgever en bij opdrachtnemer bekend is; zoals o.a. het beschikbaar zijn tijdens de wachtdienst-beurt.

-opdrachtgever zal (voorlopig) alle voor de uitvoering van de opdrachten benodigde bedrijfsmiddelen en materialen aan opdrachtnemer ter beschikking stellen.

2.2

De opdrachtnemer zal zijn administratie door [A BV] , administratiekantoor te [plaats] laten verzorgen tegen een vaste prijs van € 60,00 per maand, welke - voor het eerst wordt herzien per 1 januari 2006 aan de hand van de consumentenprijsindexcijfers (CPI).

3.Vergoeding

3.1

Opdrachtnemer ontvangt van opdrachtgever ter zake van de verrichte werkzaamheden een vergoeding van € 20,50 per uur. (…)

Opdrachtnemer dient zelf de eventueel verschuldigde inkomstenbelasting en/of sociale premies af te dragen en vrijwaart opdrachtgever voor eventuele aanspraken ter zake van de fiscus en/of enige bedrijfsvereniging.

(…)

4. Duur, verlenging en opzegging

4.1

Deze overeenkomst van opdracht wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

(…)

5.Uurtarief, indexering, en fakturering

(…)

5.3

Per de eerste van elke maand zal door opdrachtnemer een voorschot in rekening worden gebracht van het twaalfde deel van de minimaal gegarandeerde uren tegen het geldende uurtarief, wat vóór de eerste van de volgende maand dooropdrachtgever dient te zijn voldaan. (…).

2.4.

De administratie van belanghebbende en de eenmanszaak wordt verzorgd door [A BV] administratiekantoor (hierna: [A BV] ). De opdrachtnemers hebben zich er bij overeenkomst ook toe verplicht [A BV] hun administratie te laten verrichten (zie punt 2.2 van de overeenkomst). [A BV] factureert voor de opdrachtnemers aan belanghebbende en de eenmanszaak en [A BV] wordt door de opdrachtnemers betaald doordat [A BV] op de bij belanghebbende en de eenmanszaak geïnde bedragen een bedrag voor haar diensten inhoudt.

2.5.

Op 19 maart 2010 is een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. Het conceptrapport is op 11 oktober 2010 aan belanghebbende verzonden. Belanghebbende heeft op dit conceptrapport niet inhoudelijk gereageerd. Het definitieve rapport dateert van 14 januari 2011. In het rapport heeft de inspecteur geconcludeerd dat vier opdrachtnemers een dienstverband met belanghebbende zijn aangegaan. De inspecteur heeft correctieverplichtingen aan belanghebbende opgelegd, welke niet door belanghebbende zijn uitgevoerd. De inspecteur heeft vervolgens op 10 oktober 2011 de naheffingsaanslagen opgelegd. Bij afzonderlijke beschikkingen zijn op dezelfde datum tevens boetes opgelegd.

2.6.

In de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. De boetebeschikkingen zijn vernietigd.

2.7.

In geschil is of de opdrachtnemers in (fictieve) dienstbetrekking werkzaam zijn bij belanghebbende en de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Ook ligt de vraag voor of de in rekening gebrachte heffingsrente tot een juist bedrag is berekend. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.

Is er sprake van een (fictieve) arbeidsovereenkomst?

2.8.

In artikel 2, lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 is, voor zover hier van belang, bepaald dat werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Dit betekent dat voor het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een dienstbetrekking aangesloten dient te worden bij het civiele recht. Civielrechtelijk kan worden gesproken van een dienstbetrekking indien er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen twee partijen. In artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst als de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

2.9.

Bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst zoals in voormeld artikel is bepaald, is maatgevend of er is voldaan aan de eisen van een arbeidsovereenkomst, zijnde: (a) een gezagsverhouding, (b) een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, en (c) een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daartoe zijn niet alleen van belang de rechten en verplichtingen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar ook de wijze waarop partijen aan hun overeenkomst uitvoering hebben gegeven en daaraan aldus inhoud hebben gegeven (vgl. HR 25 maart 2011, nr. 10/02146, ECLI:NL:HR:2011:BP3887). Voorts is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, in hun onderling verband worden bezien (o.m. HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3019).

2.10.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en overweegt daartoe als volgt.

Uit de overeenkomst volgt dat de opdrachtnemer niet zelf kan bepalen hoe hij een opdracht verricht. De opdrachtnemer moet de opdracht immers uitvoeren zoals bij de opdrachtgever gebruikelijk is. Dit betekent dat er niet enkel een resultaatverplichting bestaat voor de opdrachtnemer, maar dat belanghebbende eveneens de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het werk bepaalt, waarbij de opdrachtnemer bovendien gebruik maakt van de bedrijfsmiddelen en materialen die door belanghebbende beschikbaar worden gesteld. De inspecteur heeft onbetwist gesteld dat indien zich problemen tijdens de uitvoering van het werk voordoen, een opdrachtnemer dit moet melden aan [A] . Verder acht de rechtbank van belang dat [A] tijdens het boekenonderzoek heeft verklaard dat de opdrachtnemers niet anders worden behandeld dan het personeel dat in dienst is bij belanghebbende. Ter zitting is door belanghebbende verder verklaard dat een opdrachtnemer zijn dag in beginsel zelf kan indelen, maar wel beschikbaar moet zijn, tenzij hij vooraf aan belanghebbende heeft gemeld dat hij voor langere tijd afwezig is, bijvoorbeeld wegens vakantie.

Naast het voorgaande heeft de controlerend ambtenaar tijdens het onderzoek geconstateerd dat geen van de opdrachtnemers, naast de werkzaamheden die zij voor belanghebbende en de eenmanszaak hebben verricht, andere werkzaamheden verricht heeft.

Gebleken is ook dat een opdrachtnemer verplicht is om persoonlijk arbeid te verrichten. Als de opdrachtnemer zich beschikbaar stelt voor werk, kan hij dit werk niet aan een derde, niet zijnde een opdrachtnemer, uitbesteden, tenzij belanghebbende daar toestemming voor heeft gegeven. Belanghebbende heeft niet weersproken dat tijdens het boekenonderzoek is gebleken dat geen van de opdrachtnemers hun werk door een derde heeft laten uitvoeren.

Tot slot heeft belanghebbende zich verplicht om een vast uurloon te betalen en 900 uur per jaar aan werk beschikbaar te stellen aan iedere opdrachtnemer. Maandelijks wordt 1/12e deel van die uren als voorschot als vast bedrag aan de opdrachtnemer betaald tegen het vaste uurtarief.

Al deze omstandigheden in hun onderling verband bezien, leiden tot het oordeel dat aan de voorwaarden van een gezagsverhouding, het persoonlijk verrichten van arbeid en de verplichting tot het betalen van loon is voldaan.

2.11.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht naheffingsaanslagen loonbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd.

Zijn de naheffingsaanslagen tot een juist bedrag opgelegd?

2.12.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de opdrachtnemers 50% voor belanghebbende en 50% voor de eenmanszaak hebben gewerkt. Dat betekent volgens belanghebbende dat zij slechts loonbelasting over de helft van de aan de opdrachtnemers uitbetaalde lonen is verschuldigd. De inspecteur heeft betwist dat de opdrachtnemers voor de eenmanszaak werkzaamheden hebben verricht, zodat belanghebbende voor 100% belast moet worden.

2.13.

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er overeenkomsten zijn gesloten tussen de opdrachtnemers en enerzijds belanghebbende en anderzijds de eenmanszaak. In dat verband is in het rapport boekenonderzoek, onder 3.3, opgenomen:

“Alle opdrachten worden verstrekt aan [belanghebbende] De feitelijke uitvoering van de werkzaamheden geschiedt voor een deel door de eenmanszaak (…).”

Vervolgens wordt onder 3.5 vermeld: “Vanuit de eenmanszaak wordt wekelijks een factuur verstuurd aan de B.V. ter zake van de door de eenmanszaak verrichte werkzaamheden. Het betreft de kosten van het door de B.V. van de eenmanszaak ingehuurd personeel die de opdrachten uitvoeren van de B.V. Dit zijn de ZZP’ers waarmee de eenmanszaak overeenkomsten van opdracht heeft gesloten. (…) De eenmanszaak heeft geen personeel in loondienst, doch uitsluitend (deel)contracten met enkele opdrachtnemers. (…)”.

De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport boekenonderzoek blijkt dat belanghebbende opdrachtnemers inhuurt van de eenmanszaak en daarvoor een vergoeding betaalt. Voor het standpunt dat belanghebbende het loon van deze opdrachtnemers betaalt, bestaat geen grond. De rechtbank acht aannemelijk dat de vergoeding die de opdrachtnemers voor hun voor de eenmanszaak verrichte werkzaamheden ontvangen, wordt betaald door de eenmanszaak die op haar beurt een factuur verzendt naar belanghebbende. Dat de eenmanszaak een dergelijke factuur verstuurt is, zal - zoals de inspecteur stelt - een interne kwestie zijn, maar maakt voorgaande conclusie niet anders.

Dit betekent dat de naheffingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft gesteld dat de helft van de aan de opdrachtnemers uitbetaalde bedragen is gefactureerd door de eenmanszaak. Nu de inspecteur verder de stelling van belanghebbende dat haar slechts 50% van het loon kan worden toegerekend niet heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat hiervan dient te worden uitgegaan.

2.14.

Partijen verschillen voorts van mening over de hoogte van de aan belanghebbende toe te rekenen beloningen. [A BV] factureerde maandelijks namens de opdrachtnemers de gewerkte uren, vermenigvuldigd met het uurloon aan belanghebbende. Vooruitlopend daarop ontvingen de opdrachtnemers voorschotten. Die voorschotten waren gebaseerd op de geschatte inkomsten, verminderd met de door belanghebbende betaalde kosten, zoals autokosten en kosten [A BV] . Die kosten bedroegen circa een derde deel van de inkomsten. Aan het einde van het jaar kon het in het betreffende jaar ontvangen bedrag aan voorschotten zowel negatief als positief afwijken van de gefactureerde bedragen (verminderd met de kosten). Bij het opleggen van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur de genoten voorschotten als te belasten loon aangemerkt. Belanghebbende heeft gesteld dat niet de voorschotten tot de te belasten inkomsten behoren, maar slechts de bedragen waarop belanghebbende op basis van het aantal gewerkte uren recht had. Voor zover de betaalde voorschotten het bedrag waar de opdrachtnemer recht op had, heeft overschreden, is volgens belanghebbende sprake van een schuld van de opdrachtnemer aan belanghebbende. In zoverre is , aldus belanghebbende, geen sprake van in dat jaar te belasten inkomsten. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de daadwerkelijk uitbetaalde bedragen, ook voor zover het voorschotten zijn, tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoren. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur. De voorschotten vormen vooruitbetalingen van inkomsten, die met toepassing van het kasstelsel, worden genoten op het moment van ontvangst en die staan tegenover de nog te verrichten werkzaamheden. Een eventuele terugbetaling in een later jaar of een verrekening komt in mindering op het loon van dat latere jaar.

2.15.

Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslagen niet mogen worden opgelegd voor zover de betreffende inkomsten al in de heffing van inkomstenbelasting zijn betrokken. Zij verwijst daarbij met name naar de situatie bij opdrachtnemer [B] . De rechtbank overweegt dat de inspecteur bij deze belastingplichtige na een op 13 september 2011 afgerond onderzoek heeft besloten om niet terug te komen op de vastgestelde aanslag IB/PVV over 2007 (en 2006), waarin de van belanghebbende afkomstige inkomsten waren belast als resultaat uit overige werkzaamheid. De naheffingsaanslagen loonbelasting, waarin onder meer diezelfde bedragen zijn begrepen, dateren van 10 oktober 2011. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in zoverre dubbele heffing op is getreden. In dat geval dienen de laatst opgelegde belastingaanslagen, dat zijn de naheffingsaanslagen loonbelasting 2006 en 2007, verminderd te worden met de loonheffing over de reeds in de inkomstenbelasting begrepen inkomsten (zie Hoge Raad 8 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5033). Met betrekking tot de andere opdrachtnemers en met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 ten aanzien van [B] heeft belanghebbende tegenover de betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende inkomsten reeds voordat de naheffingsaanslagen loonbelasting waren opgelegd in de aanslagen inkomstenbelasting van die opdrachtnemers waren betrokken. In zoverre blijven de naheffingsaanslagen in stand.

2.16.

Gelet op hetgeen in rechtsoverwegingen 2.13 en 2.15 is overwogen dienen de naheffingsaanslagen te worden verminderd. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat de inspecteur bij het berekenen van de naheffingsaanslag over 2009 uitgegaan is van geschatte bedragen aan genoten voorschotten omdat belanghebbende over dat jaar geen gegevens verstrekt heeft. Die schatting heeft hij gebaseerd op de in 2008 genoten voorschotten met inachtneming van de stijging van het uurloon in 2009 ten opzichte van 2008. Voorts heeft de inspecteur aangegeven dat bij opdrachtnemer [C] ook is uitgegaan van geschatte bedragen om belanghebbende heeft verklaard dat er geen overzichten zijn van de uitbetaalde bedrage. De rechtbank acht dit een redelijke benadering.

2.17.

De rechtbank komt tot de volgende bij belanghebbende te belasten lonen:

Belastingjaar

Opdrachtnemer

Loonbedrag 100%

Loonbedrag 50% toe te rekenen aan belanghebbende

Vermindering in verband met inkomstenbelasting

2006

[D]

€ 22.100

€ 11.050

2006

[B]

€ 24.676

€ 12.338

€ 12.338

2006

[C]

€ 22.428

€ 11.214

2006

[E]

€ 15.300

€ 7.650

Totaal 2006

€ 84.504

€ 42.252

€ 12.338

Het voor de naheffingsaanslag 2006 bij belanghebbende te belasten loon wordt vastgesteld op: € 42.252 -/- € 12.338 = € 29.914.

Belastingjaar

Opdrachtnemer

Loonbedrag 100%

Loonbedrag 50% toe te rekenen aan belanghebbende

Vermindering in verband met inkomstenbelasting

2007

[D]

€ 27.000

€ 13.500

2007

[B]

€ 30.619

€ 15.310 (afgerond)

€ 15.310

2007

[C]

€ 21.954

€ 10.977

2007

[E]

€ 24.000

€ 12.000

Totaal 2007

€ 103.573

€ 51.787

€ 15.310

Het voor de naheffingsaanslag 2007 bij belanghebbende te belasten loon wordt vastgesteld op: € 51.787 -/- € 15.310 = € 36.477.

Belastingjaar

Opdrachtnemer

Loonbedrag 100%

Loonbedrag 50% toe te rekenen aan belanghebbende

2008

[D]

€ 24.000

€ 12.000

2008

[B]

€ 32.800

€ 16.400

2008

[C]

€ 22.997

€ 11.499 (afgerond)

2008

[E]

€ 24.000

€ 12.000

Totaal 2008

€ 103.797

€ 51.899

Het voor de naheffingsaanslag 2008 bij belanghebbende te belasten loon wordt vastgesteld op: € 51.899.

Belastingjaar

Opdrachtnemer

Loonbedrag 100%

Loonbedrag 50% toe te rekenen aan belanghebbende

2009

[D]

€ 26.000

€ 13.000

2009

[B]

€ 33.000

€ 16.500

2009

[C]

--

--

2009

[E]

€ 26.000

€ 13.000

Totaal 2009

€ 85.000

€ 42.500

Het voor de naheffingsaanslag 2009 bij belanghebbende te belasten loon wordt vastgesteld op: € 42.500. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de toepassing van het tarief. In zoverre kan de berekening van de inspecteur gevolgd worden.

2.18.

Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslagen dienen te worden verminderd, dienen ook de in rekening gebrachte bedragen aan heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.

2.19.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard.

2.20.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten van de bezwaarfase nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, de uitspraken op bezwaar zijn gedaan.

Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2019 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.C.A. de Kort, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.