Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1911, BRE - 17 _ 6755

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:1911, BRE - 17 _ 6755

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 april 2019
Datum publicatie
3 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:1911
Zaaknummer
BRE - 17 _ 6755

Inhoudsindicatie

Procesbelang geliquideerde vennootschap

Omdat belanghebbende na het instellen van het beroep is geliquideerd en niet is gebleken van een verzoek tot heropening van de vereffening is het procesbelang aan het beroep komen te ontvallen. Beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/6755

uitspraak van 26 april 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 25 augustus 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2015 bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer] .V.50.0912).

Zitting

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019 te Eindhoven. Aldaar is enkel namens belanghebbende verschenen, haar gemachtigde de heer P.P.T.H van Hoof. De inspecteur is, zonder bericht, niet verschenen. Omdat uit informatie van PostNL niet kon worden afgeleid dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze aan de inspecteur is aangeboden, heeft de rechter beslist dat een nadere mondelinge behandeling nodig was waarbij de inspecteur de mogelijkheid had om al dan niet zijn standpunt mondeling toe te lichten.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019 eveneens te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens [A BV] , haar gemachtigde de heer P.P.T.H. van Hoof, verbonden aan Govers Accountants en Adviseurs te Eindhoven. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2 Gronden

2.1.

Met dagtekening 29 oktober 2016 is aan belanghebbende de definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2014 opgelegd. Belanghebbende heeft tegen die aanslag bezwaar gemaakt. Op 16 februari 2017 heeft de inspecteur dat bezwaar toegewezen en heeft hij de definitieve aanlag vennootschapsbelasting 2014 verminderd. Door deze vermindering diende een bedrag aan belanghebbende te worden terugbetaald.

2.2.

Op 15 februari 2017 heeft belanghebbende verzocht om een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2015. Met de inspecteur heeft belanghebbende de afspraak gemaakt dat het over het jaar 2014 terug te ontvangen bedrag (zie 2.1) zal worden verrekend met het te betalen bedrag van de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2015.

2.3.

Met dagtekening 18 maart 2017 heeft de inspecteur de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2015 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking heeft de inspecteur € 12.599 belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft op 14 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 25 augustus 2017 heeft de inspecteur dat bezwaar ongegrond verklaard.

2.4.

Op 29 september 2017 heeft belanghebbende hiertegen beroep ingesteld. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op 2 januari 2018 geregistreerd dat belanghebbende met ingang van 31 december 2017 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. Van een heropening van de vereffening is niet gebleken. Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel was [A BV] de enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende. Volgens diezelfde gegevens is [persoon A] bewaarder van de boeken en bescheiden van belanghebbende.

2.5.

De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is. Belanghebbende is immers na het instellen van het beroep opgehouden te bestaan door de onder 2.4 genoemde ontbinding zonder vereffening, terwijl gesteld noch gebleken is dat de vereffening met het oog op de onderhavige procedure is heropend.

2.6.

De inspecteur stelt dat vanwege de ontbinding niet langer rechtshandelingen door of namens belanghebbende kunnen worden verricht, tenzij op verzoek van belanghebbende de vereffening wordt heropend volgens artikel 2:23c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Nu niet is gesteld of gebleken dat een verzoek op grond van artikel 2:23c van het BW is gedaan is het procesbelang komen te vervallen omdat belanghebbende gedurende de procedure is opgehouden te bestaan. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de inspecteur.

Belanghebbende heeft gesteld dat de procedure wordt voortgezet door de voormalige (enig) aandeelhouder van belanghebbende, zijnde [A BV] Hij heeft gesteld dat heropening van de vereffening niet aan de orde is. Mocht de belastingrente verschuldigd zijn, dan zal die aandeelhouder het verschuldigde bedrag aan de Belastingdienst voldoen.

2.7.

Vaststaat dat belanghebbende door haar ontbinding, bij gebrek aan baten, is opgehouden te bestaan ingevolge artikel 2:19, vierde lid, van het BW. Van een verzoek tot heropening van de vereffening is niet gebleken, ook niet met het oog op de onderhavige procedure, zodat belanghebbende niet is herleefd ingevolge artikel 2:23c, eerste lid, van het BW. In dat geval moet worden geoordeeld dat het procesbelang aan het beroep is komen te ontvallen door de ontbinding van belanghebbende.

De stelling van de gemachtigde van de enige voormalige aandeelhouder van belanghebbende, inhoudende dat die voormalige aandeelhouder belang heeft bij voortzetting van de onderhavige procedure omdat, indien zij inhoudelijk in het ongelijk zou worden gesteld, de belastingrenteschuld door die aandeelhouder zal worden voldaan, levert geen procesbelang op voor de geliquideerde belanghebbende in de onderhavige procedure. Als de ontvanger die aandeelhouder al zou aanspreken voor de inning van de bedoelde schuld, zal die aandeelhouder in een eventuele procedure over die aansprakelijkheid de verschuldigdheid van de belastingrente aan de orde kunnen stellen, gezien artikel 49, zevende lid, van de Invorderingswet 1990.

2.8.

Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2.9.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2019 door mr. drs. P.C. van der Vegt, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.