Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2116, BRE - 17 _ 7347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2116, BRE - 17 _ 7347

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 mei 2019
Datum publicatie
17 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2116
Zaaknummer
BRE - 17 _ 7347
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 7 [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 900, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft met de belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is omdat hij zich onder druk gezet voelde gezien de dreiging van verdere beslagen en daardoor een eventueel faillissement. Daarnaast is volgens hem sprake van dwaling omdat de inspecteur bij het opstellen van zijn controlerapport en de vaststellingsovereenkomst uitgegaan is van verkeerde gegevens.

De rechtbank oordeelt er geen sprake is van een wilsgebrek. Belanghebbende voelde zich onder druk gezet door de situatie waarin hij verkeerde door het strafrechtelijk onderzoek en door de mogelijke gevolgen van dit onderzoek voor hem, niet door het handelen van de inspecteur zelf. Een beroep op dwaling kan alleen slagen als het beroep wordt gedaan door de partij die heeft gedwaald.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7347

uitspraak van 10 mei 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 3 oktober 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aan hem voor het jaar 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.399 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.16.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2019 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. J.M.R. Vlaar, verbonden aan Anders Belicht te Budel, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Bij belanghebbende is op 1 november 2012 een boekenonderzoek ingesteld naar mogelijke inkomsten uit hennepteelt. Het boekenonderzoek is ingesteld naar aanleiding van de vondst van een hennepkwekerij op 13 december 2011 in de woning van belanghebbende. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de aangiften IB/PVV 2010 en 2011 gecorrigeerd. De inspecteur heeft zijn correctie gebaseerd op de veronderstelling dat belanghebbende inkomsten heeft gehad uit drie oogsten in 2010 en vijf oogsten 2011. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011. In de bezwaarfase is door de inspecteur een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) opgesteld waarin wordt afgesproken dat belanghebbende opbrengsten heeft gehad uit één oogst in 2011 (en geen oogsten heeft gehad in 2010). De aanslag IB/PVV 2011 wordt verminderd naar een vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.689. De boete is gematigd tot 25 procent. De inspecteur heeft deze VSO, gedagtekend 15 oktober 2014 aan de gemachtigde van belanghebbende gestuurd. Op 26 november 2014 heeft de gemachtigde de door belanghebbende getekende VSO aan de inspecteur gezonden.

2.2.

Op 24 december 2014 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan conform de door partijen getekende VSO. Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende (nadat zijn bezwaar is afgewezen) meerdere verzoeken gedaan tot ambtshalve vermindering van de aanslag. Deze verzoeken zijn afgewezen. De inspecteur heeft zijn weigering gehandhaafd in de onderhavige uitspraak op bezwaar.

2.3.

In geschil is of de vaststellingsovereenkomst in stand kan blijven en daarmee ook de aanslag IB/PVV 2011. Meer in het bijzonder is in geschil of de VSO vernietigbaar is vanwege een of meer wilsgebreken.

2.4.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de VSO vernietigbaar is omdat hij zich onder druk gezet voelde om een schikking met de Belastingdienst te treffen gezien de dreiging van verdere beslagen en daardoor een eventueel faillissement. Daarnaast is volgens belanghebbende sprake van dwaling omdat de inspecteur bij het opstellen van zijn controlerapport en de VSO uitgegaan is van verkeerde gegevens. De strafrechter heeft namelijk bepaald dat belanghebbende nooit een oogst heeft kunnen omzetten in een opbrengst. Dit heeft belanghebbende naar eigen zeggen vanaf het begin gesteld. Ook is een overeenkomst waarbij een eventueel beroep op een wilsgebrek wordt uitgesloten (zoals in de VSO) sowieso voor vernietiging vatbaar.

2.5.

De inspecteur ontkent dat er sprake is van dwaling. Partijen hebben een VSO gesloten op basis van de op dat moment aan hen beschikbare informatie. Dat de strafrechter na het sluiten van de VSO een oordeel heeft geveld, maakt nog niet dat er sprake is van dwaling. Ook is er geen sprake van enige dwang of dreiging. De inspecteur is niet bekend met eventuele invorderingsmaatregelen die zijn getroffen voorafgaand aan het sluiten van de VSO. De Belastingdienst heeft volgens de inspecteur gehandeld conform zijn wettelijke bevoegdheden om over te gaan tot invorderingsmaatregelen. Daarbij voert de inspecteur ook aan dat belanghebbende een redelijke termijn heeft gehad om na te denken over de VSO en daarbij ook hulp heeft gehad van zijn toenmalige gemachtigde. De inspecteur komt dan ook tot de conclusie dat de VSO rechtmatig tot stand is gekomen zonder wilsgebreken. De inspecteur ziet daarom geen enkele reden om de aanslag te verlagen.

Is er sprake van een wilsgebrek?

2.6.

De rechtbank overweegt als volgt. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek)

2.7.

De vaststellingsovereenkomst is vernietigbaar indien sprake is van een wilsgebrek (dwang, dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden). Of wilsovereenstemming tussen partijen is bereikt hangt af van hetgeen zij over en weer jegens elkaar hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden, waaronder de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid van de wederpartij en de context waarin partijen optraden.

Belanghebbende stelt dat er sprake was van dreiging door het handelen van de Belastingdienst en de politie. Er moet dan sprake zijn van dusdanige druk dat belanghebbende daardoor niet in staat was zijn wil te bepalen. Belanghebbende heeft dit niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Belanghebbende voelde zich onder druk gezet niet door het handelen van de inspecteur zelf, maar door de situatie waarin hij verkeerde door het strafrechtelijk onderzoek en door de mogelijke gevolgen van dit onderzoek voor hem. Naar eigen zeggen had hij de keuze tussen een correctie van acht oogsten of van één oogst. Belanghebbende had echter ook de keuze om de VSO niet te accepteren en zijn rechtsmiddelen tegen de opgelegde aanslagen aan te wenden. Daarnaast is hij bijgestaan door een adviseur. In zijn begeleidend schrijven bij de getekende VSO verklaart de adviseur dat hij de gevolgen van de VSO met belanghebbende heeft besproken. Belanghebbende heeft dit ook ter zitting bevestigd. De rechtbank leidt hieruit af dat belanghebbende in staat was om zijn wil te bepalen. Er is dan ook geen sprake van dreiging.

2.8.

Belanghebbende stelt daarnaast dat er sprake is van dwaling. Hij stelt dat de inspecteur bij het sluiten van de VSO is uitgegaan van onjuiste informatie. Belanghebbende heeft zelf vanaf de start van het onderzoek naar hem verklaard dat hij geen opbrengt heeft genoten uit de teelt van hennep. Een beroep op dwaling kan alleen slagen als het beroep wordt gedaan door de partij die heeft gedwaald. Nu belanghebbende stelt dat niet hij maar de inspecteur heeft gedwaald, kan het beroep van belanghebbende op dwaling daarom niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een wilsgebrek op grond waarvan de VSO niet in stand kan blijven. De rechtbank concludeert dat tussen partijen niet in geschil is dat als de VSO in stand blijft, de aanslag IB/PVV 2011 in stand kan blijven. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.9.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 10 mei 2019 door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. L. Mattijssen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.