Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2409, BRE - 17 _ 6834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-04-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2409, BRE - 17 _ 6834

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 april 2019
Datum publicatie
15 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2409
Zaaknummer
BRE - 17 _ 6834
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c

Inhoudsindicatie

Artikel 33 van de Wet MRB, artikel 37 van de Wet MRB en artikel 67c van de AWR

De rechtbank ziet aanleiding de boete te matigen in verband met de omstandigheid dat de grondslag voor de boete, zijnde de verschuldigde belasting, is komen vast te staan aan de hand van een bijzonder berekeningsvoorschrift, houdende een bewijsvermoeden (vgl. HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483, ov. 5.10.2).

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/6834

uitspraak van 26 april 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 22 september 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) en de gelijktijdig met de naheffingsaanslag bij beschikking opgelegde verzuimboete ( [aanslagnummer] ) .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019 te Eindhoven.

Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder] .

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 18 februari 2019 aan de heer [belanghebbende] op het adres [straatnaam] te [postcode] [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 19 februari 2019 aan belanghebbende op het genoemde adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1 Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep ongegrond voor zover het de naheffingsaanslag betreft;

 verklaart het beroep gegrond voor zover het de verzuimboete betreft;

 vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de verzuimboetebeschikking;

 vermindert de verzuimboetebeschikking tot een berekend naar een boete van € 956;

 gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is, naar blijkt uit de kentekenregistratie, van 26 augustus 2014 tot en met 30 juni 2017 houder geweest van een (bestel)auto met het merk Toyota en het kenteken [nummer] (hierna: de auto). De mrb werd door belanghebbende voldaan naar het bestelautotarief voor ondernemers.

2.2.

Op 10 december 2016 is een controle uitgevoerd in het kader waarvan is geconstateerd dat niet direct achter de bestuurderszitplaats over de volle breedte van de cabine, met een hoogte van ten minste 30 cm, een vaste wand is geplaatst. Naar aanleiding van deze controle is een controlerapport opgesteld en is een naheffingsaanslag mrb van € 1.196 opgelegd naar het tarief voor een personenauto. Daarbij is tevens een verzuimboete van 100% opgelegd.

2.3.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd.

Naheffingsaanslag

2.4.

De rechtbank is van oordeel dat de auto op het controletijdstip niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor een bestelauto. Immers, op de foto’s die zijn overgelegd door de inspecteur, welke genomen zijn ten tijde van de controle (zie 2.2) is duidelijk te zien dat een tussenschot ontbreekt. Derhalve was op dat moment niet voldaan aan alle inrichtingseisen van artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB). De stelling van belanghebbende dat ten tijde van de controle de auto verhuurd was aan een derde, kan hem niet baten, omdat de houder van het motorrijtuig, in casu belanghebbende, zelf ervoor verantwoordelijk is dat de auto aan alle voorwaarden voldoet en dat het juiste tarief mrb betaald wordt. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Hoogte naheffingsaanslag

2.5.

De inspecteur heeft ingevolge artikel 33, tweede lid, van de MRB, de na te heffen belasting vastgesteld over een tijdsduur van vier aansluitende tijdvakken van drie maanden, met als laatste tijdvak het tijdvak waarin de controle heeft plaatsgevonden, zijnde van 13 januari 2016 tot en met 12 januari 2017. Belanghebbende heeft gesteld dat in de auto altijd een tussenschot aanwezig is geweest. Naar de rechtbank begrijpt, bedoelt belanghebbende dat de periode van de naheffingsaanslag onjuist is vastgesteld.

2.6.

De rechtbank stelt voorop dat de naheffing op grond van artikel 33, derde lid, van de Wet MRB kan worden beperkt indien blijkt dat over een gedeelte van de tijdsduur wel aan alle inrichtingseisen is voldaan. De bewijslast hiervan ligt bij belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende door enkel te stellen dat de tussenschot altijd aanwezig is, niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De naheffingsaanslag is daarom tot een juist bedrag opgelegd.

Verzuimboete

2.7.

De verzuimboete is opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 33 van de Wet MRB in samenhang met artikel 37 van de Wet MRB en artikel 67c van de AWR en met inachtneming van paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB). De rechtbank stelt voorop dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat de houder van een motorrijtuig verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte. Omdat de mate van schuld of nalatigheid niet van belang zijn als bestanddelen van de delictsomschrijving, heeft de inspecteur de boete terecht opgelegd. Voor beboeting is geen grond aanwezig bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas). De stelling van belanghebbende dat de auto ten tijde van de controle verhuurd is geweest en dat hij zijn huurders niet dagelijks kan controleren, begrijpt de rechtbank als een beroep op avas.

2.8.

Belanghebbende kan met vrucht een beroep doen op avas indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de auto ook ten tijde van de periode waarin de auto verhuurd was, steeds voldaan werd aan alle inrichtingseisen (vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184).

2.9.

Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat er sprake is van avas, is dit door de inspecteur gemotiveerd betwist in zijn verweerschrift. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht. Niet inzichtelijk is gemaakt of en in hoeverre hij toezicht hield op gebruik van de bestelauto door de huurder(s) en welke afspraken hij met hen maakte. Het beroep op avas wordt dus verworpen.

2.10.

Het enkele niet voldoen aan een verplichting als hier rechtvaardigt in beginsel een boete van 100%. Een verzuimboete heeft namelijk tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Dit laat onverlet dat het aan de rechter is om te beoordelen of de in een concreet geval opgelegde boete passend en geboden is, gelet op alle omstandigheden van het geval. De rechtbank ziet aanleiding de boete te matigen in verband met de omstandigheid dat de grondslag voor de boete, zijnde de verschuldigde belasting, is komen vast te staan aan de hand van een bijzonder berekeningsvoorschrift, houdende een bewijsvermoeden (zie 2.5 en 2.6 hiervóór en vgl. HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483, ov. 5.10.2). De rechtbank ziet daarin aanleiding de boete te matigen met 20% tot een bedrag van (afgerond) € 956. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor een verdere matiging van de boete zijn niet gesteld of gebleken. De rechtbank acht de aldus vastgestelde boete passend en geboden.

2.11.

Gelet op het vorenstaande is het beroep, voor zover het de verzuimboete betreft, gegrond verklaard.

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. Omdat het beroep gegrond is, dient de inspecteur belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2019 door mr. drs. P.C. van der Vegt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.