Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2479, BRE - 17 _ 7998 t/m 8007

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-05-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2479, BRE - 17 _ 7998 t/m 8007

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 mei 2019
Datum publicatie
15 november 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2479
Zaaknummer
BRE - 17 _ 7998 t/m 8007

Inhoudsindicatie

Formeel. Belanghebbende moet zorg dragen voor het doorgeven van zijn juiste adresgegevens bij Belastingdienst. Zijn verhuizing enkel doorgeven aan Duitse gemeente is daarvoor onvoldoende. Risico van onjuiste adressering ligt dan bij belanghebbende.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/7998 tot en met 17/8007

uitspraak van 29 mei 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [adres 1] , te [plaats] (Duitsland),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 8 november 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de navolgende aan hem opgelegde aanslagen en de in hetzelfde geschrift vervatte beschikkingen heffingsrente en verzuimboete:

- aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2007 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.687 ( [aanslagnummer] en de beschikking belastingrente van € 5.045;

- aanslag IB/PVV 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.939 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 3.926;

- aanslag IB/PVV 2009 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.521 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 2.031;

- aanslag IB/PVV 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.413 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 831;

- aanslag IB/PVV 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.047 ( [aanslagnummer] ), de beschikking belastingrente van € 47 en de beschikking verzuimboete van € 226;

- aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) 2007 naar een gemaximeerd bijdrage-inkomen van € 30.623 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 233;

- aanslag ZVW 2008 naar een gemaximeerd bijdrage-inkomen van € 31.231 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 176;

- aanslag ZVW 2009 naar een gemaximeerd bijdrage-inkomen van € 32.127 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 98;

- aanslag ZVW 2010 naar een gemaximeerd bijdrage-inkomen van € 33.189 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 41;

- aanslag ZVW 2011 naar een bijdrage-inkomen van € 10.000 ( [aanslagnummer] ) en de beschikking belastingrente van € 16.

De uitspraken van de inspecteur van 23 januari 2018 op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van bovengenoemde aanslagen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2019 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [naam] RB, verbonden aan [kantoor] te Zevenaar, en namens de inspecteur, [naam] en [naam] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende is in 2002 vanuit Nederland verhuisd naar Duitsland. Hij was tot aan die verhuizing woonachtig aan [adres 2] te [plaats] . Na de verhuizing was hij woonachtig aan de [adres 1] te [plaats] (Duitsland) (hierna te noemen: het oude adres). Op 21 augustus 2002 heeft hij zich bij de Nederlandse gemeente uitgeschreven en daarbij aangegeven dat hij naar Duitsland emigreerde zonder dat daar een adres bij op is gegeven.

In 2006 is belanghebbende opnieuw verhuisd, ditmaal binnen dezelfde gemeente in Duitsland. Zijn nieuwe adres werd [adres 1] te [plaats] (hierna te noemen: het nieuwe adres). Belanghebbende heeft deze verhuizing per 31 januari 2006 aan de gemeente [plaats] gemeld. Hij is nog altijd woonachtig op het nieuwe adres.

2.2.

In de periode (dagtekeningen) 31 maart 2011 tot en met 14 september 2012 heeft de inspecteur uitnodigings-, herinnerings- en aanmaningsbrieven tot het doen van aangiften IB/PVV 2008 tot en met 2011 aan belanghebbende gezonden. De Belastingdienst heeft van belanghebbende over die jaren, en over 2007, geen aangiften ontvangen. In de periode (dagtekeningen) 14 december 2011 en 13 februari 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2011 ambtshalve aanslagen IB/PVV en ZVW, rentebeschikkingen en een beschikking verzuimboete (hierna gezamenlijk te noemen: de aanslagen) opgelegd. De inspecteur heeft de brieven en aanslagen verzonden naar het oude adres van belanghebbende.

2.3.

Op 28 juni 2017 heeft de inspecteur bezwaarschriften ontvangen tegen voornoemde aanslagen. Bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 8 november 2017 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet binnen de daarvoor geldende termijn zijn ingediend.

2.4.

Belanghebbendes bezwaar is door de inspecteur tevens aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen. Deze verzoeken zijn bij de uitspraak op bezwaar van 8 november 2017 afgewezen omdat die te laat zijn ingediend. Bij uitspraken op bezwaar van 23 januari 2018 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de beslissingen op de verzoeken over de jaren 2007 tot en met 2009 niet ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de beslissingen op de verzoeken over 2010 en 2011 ongegrond verklaard.

2.5.

Niet in geschil is dat de aanslagen door de inspecteur zijn verzonden naar het oude adres van belanghebbende en deze hem niet hebben bereikt. In geschil is wel of de inspecteur de bezwaren terecht niet ontvankelijk heeft verklaard. Meer specifiek is in geschil voor wiens rekening en risico de onjuiste adressering moet komen.

Daarnaast is in geschil of de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen.

Ten aanzien van de aanslagen

2.6.

De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag, een rentebeschikking en een boetebeschikking bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften niet zijn ingediend binnen zes weken na de dagtekening van de verschillende aanslagen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, omdat deze niet naar het juiste adres zijn verzonden. De bezwaartermijn is dan volgens belanghebbende nog niet gaan lopen. Deze is pas gaan lopen op het moment dat belanghebbende door de dwangbevelen van 9 maart 2017 kennis heeft gekregen van die aanslagen. In dat geval zijn de aanslagen bovendien buiten de termijn opgelegd en dienen deze te worden vernietigd.

2.7.

Indien de bekendmaking van aanslagen geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 22j van de AWR de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van terpostbezorging.

2.8.

Voornoemde regel is echter niet van toepassing indien de zending de belastingplichtige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst. Een dergelijke fout is bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te verwijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Dit is slechts anders ingeval een onjuiste adressering is te wijten aan degene voor wie het geschrift is bestemd, in dit geval belanghebbende, zoals zich bijvoorbeeld kan voordoen indien deze niet heeft zorggedragen voor een juiste vermelding in het bevolkingsregister, of niet gedurende een lopende briefwisseling heeft opgegeven dat een adreswijziging heeft plaatsgevonden (vergelijk Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935).

2.9.

Uit het voorgaande volgt dat het op de weg van belanghebbende lag om zorg te dragen dat de Belastingdienst over de juiste adresgegevens beschikt. Belanghebbende kan en kon dit doen door aan de Nederlandse gemeente of rechtstreeks aan de Belastingdienst tijdig zijn nieuwe adres bekend te maken. Belanghebbende stelt dat hij bij zijn verhuizing in 2006 zijn juiste adres aan de gemeente waar hij toen woonde heeft doorgegeven.

2.10.

De inspecteur heeft in zijn verweerschrift en ter zitting uitgelegd dat hij, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, met één systeem werkt, namelijk Beheer van Relatie van de Belastingdienst (hierna: het BvR). Dit systeem wordt gevuld met de adressen zoals die zijn verwerkt bij de Nederlandse gemeenten (code 00) en kunnen worden aangevuld met adressen uit bijvoorbeeld eigen wetenschap of klantwetenschap (07). In dit systeem is in de periode 2002 tot augustus 2013 geen adres van belanghebbende vanuit de gemeenten bekend. Wel was het oude adres sinds 2009 bij de Belastingdienst bekend onder code 07. Pas op 29 augustus 2013 is het nieuwe adres vanuit de Nederlandse gemeenten in het BvR toegevoegd. Vanaf die datum is alle correspondentie vanuit de Belastingdienst met belanghebbende, waaronder dwangbevelen van de ontvanger, wel naar het nieuwe, zijnde het juiste adres gezonden. Dat in een brief van 29 maart 2016 aan Bas Netwerk inzake loonbeslag onder het kopje “betreft” nog het oude adres van belanghebbende staat vermeld maakt dit niet anders. Dit betreft immers correspondentie van de Belastingdienst van ruim latere datum dan de dagtekening van de aanslagen en bovendien met een ander dan belanghebbende.

2.11.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn nieuwe adres tijdig bij de Nederlandse gemeente of rechtstreeks aan de Belastingdienst bekend heeft gemaakt. Dat belanghebbende zijn verhuizing in Duitsland tijdig heeft doorgegeven aan de gemeente waar hij toen woonde maakt dat niet anders nu dat een Duitse gemeente betreft en niet een Nederlandse gemeente. Van een verplichting van de inspecteur bij elke buitenlandse gemeente navraag te doen of een persoon daar nog woont of een verplichting van een gemeente buiten Nederland adreswijzigingen door te geven aan de Nederlandse Belastingdienst, zoals belanghebbende stelt, is geen sprake. De onjuiste adressering is derhalve niet aan de inspecteur maar aan belanghebbende zelf te wijten. De inspecteur heeft de aanslagen op een juiste wijze bekend gemaakt.

2.12.

Nu de aanslagen op een juiste wijze bekend zijn gemaakt en de bezwaarschriften hiertegen buiten de daarvoor geldende termijn zijn ontvangen, heeft de inspecteur de bezwaren terecht niet ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

Ten aanzien van de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering

2.13.

Ingevolge artikel 26 van de AWR kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep worden ingesteld, indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.

2.14.

Tot het belastingjaar 2010 stond tegen een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering geen bezwaar en beroep open. De bezwaren tegen de beslissingen om ambtshalve vermindering betreffende de jaren 2007 tot en met 2009 zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen tegen deze uitspraken zijn dan ongegrond.

2.15.

Met ingang van het belastingjaar 2010 is in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) bepaald dat indien een belastingplichtige een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan en dat verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, de inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. Vanaf die datum staat er voor belastingplichtigen derhalve bezwaar en beroep open.

In artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat aanslagen slechts binnen vijf jaren na het einde van het betreffende belastingjaar ambtshalve kunnen worden verminderd.

2.16.

Voor de verzoeken over de jaren 2010 en 2011, zijnde de bezwaarschriften van 17 maart 2017, geldt dat deze op grond van artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 niet binnen vijf jaar na het einde van de belastingjaren zijn ingediend. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de afwijzing van deze verzoeken terecht ongegrond verklaard. De beroepen tegen deze uitspraken zijn eveneens ongegrond.

2.17.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2019 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. L. Mattijssen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.