Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2929, 18/5454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2929, 18/5454

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 juni 2019
Datum publicatie
14 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:2929
Zaaknummer
18/5454

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/5454

uitspraak van 20 juni 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 5 juli 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde] en, namens belanghebbende,

[Directeur] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Overwegingen

2.1

[Directeur] heeft op 25 mei 2018 een (elektrische) auto, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd in Breda op een parkeervak aan het begin van de [Straat] .

2.2

In het Aanwijzingsbesluit Parkeerbelastingen 2016, zoals op 6 september 2016 vastgesteld (hierna: het Aanwijzingsbesluit), heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda de [Straat] aangewezen als gelegen in een zone voor betaald parkeren.

Het aanwijzingsbesluit is gebaseerd op de Verordening parkeerbelastingen Breda 2018 zoals op 21 december 2017 vastgesteld door de gemeenteraad (hierna: de Verordening). In artikel 13 van de Verordening is bepaald dat de op grond van de voorgaande verordening genomen aanwijzingsbesluiten hun geldigheid behouden.

Noch in de Verordening, noch in het Aanwijzingsbesluit is een ontheffing of vrijstelling van parkeerbelasting opgenomen voor het parkeren en opladen van elektrische auto’s binnen een betaald parkeerzone.

2.3

Aan het begin van de [Straat] staat verkeersbord BW111 (‘betaald parkeren’) voorzien van een onderbord met de tekst ‘ma-za 9-22h zo 12-18h’.

Het parkeervak waar [Directeur] heeft geparkeerd, is verder voorzien van een oplaadpaal voor elektrisch voortgedreven auto’s, van het verkeersbord E04 (‘parkeergelegenheid’) als bedoeld in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en tenslotte van een onderbord met de tekst ‘alleen voor opladen elektrische voertuigen’.

2.4

Tijdens een controle op 25 mei 2018 om circa 14:08 uur is geconstateerd dat in de auto geen geldig parkeerkaartje zichtbaar aanwezig was en dat de auto niet was aangemeld voor GSM-parkeren. Daarom is aan belanghebbende als kentekenhouder een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 64,20, zijnde € 2,20 parkeerbelasting verhoogd met € 62,- als kosten van de naheffing.

2.5

Tussen partijen is niet in geschil dat de auto stond geparkeerd in een betaald parkeerzone. [Directeur] heeft verklaard dat hij dit ook wist op het moment dat hij de auto daar parkeerde.

2.6

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of voor het parkeren in een betaald parkeerzone met een elektrische auto op een parkeerplaats met oplaadpaal, gereserveerd voor het parkeren en opladen van elektrische voertuigen, parkeerbelasting verschuldigd is.

2.7

Belanghebbende stelt dat geen parkeerbelasting was verschuldigd, omdat de auto stond geparkeerd op een parkeervak met bord E04 (‘parkeergelegenheid’) en het onderbord ‘alleen voor opladen elektrische voertuigen’. Volgens belanghebbende duidt deze bebording erop dat er op die plaats een vrijstelling van parkeerbelasting geldt, zoals die eveneens geldt bij parkeerplaatsen aangewezen voor het halen en brengen van kinderen of voor het parkeren door invaliden.

2.8

De rechtbank is van oordeel dat het verkeersbord E04 in combinatie met het onderbord ‘alleen voor opladen van elektrische voertuigen’ slechts bepaalt dat op de betreffende parkeerplek uitsluitend elektrische voertuigen mogen parkeren om op te laden bij de laadpaal. Dit bord behelst niet de bekendmaking van een ontheffing of vrijstelling van parkeerbelasting. Voor het parkeren op deze oplaadparkeerplaats voor elektrische voertuigen is dus wel degelijk parkeerbelasting verschuldigd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 02 februari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:35.

De door de belanghebbende genoemde situaties van kiss & ride plekken en parkeerplaatsen voor gehandicapten zijn niet vergelijkbaar met de oplaadparkeerplaatsen voor elektrische auto’s. Kiss & ride plekken zijn immers niet bedoeld om te parkeren en voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart is in de Verordening wèl een vrijstelling/ontheffing verleend voor het betalen van parkeerbelasting mits er geparkeerd wordt op gehandicaptenparkeerplaatsen.

2.9

Nu vaststaat dat ter zake van het parkeren van de auto geen parkeerbelasting is voldaan, is de naheffingsaanslag gezien het voorgaande terecht opgelegd. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd doet aan dit oordeel niet af. Dat hij aan het verkeerbord E04 een onjuiste betekenis heeft gegeven, komt voor zijn rekening en risico.

Voor zover hij aanvoert dat de situatie voor hem onduidelijk was, rustte op hem een onderzoeksplicht om zich ervan te vergewissen of er parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de door de heffingsambtenaar ter zitting overgelegde situatiefoto met daarop het bord BW111 (‘betaald parkeren’) vlak voor de parkeerplaats voldoende duidelijk was dat ter plaatse parkeerbelasting betaald moest worden. Daarom is het beroep ongegrond verklaard.

2.10

Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat het in deze procedure alleen gaat over de vraag of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd. Aan een oordeel over de vraag of onzorgvuldig is gehandeld met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om uitstel van betaling komt de rechtbank dus niet toe.

2.11

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2019 door mr. L.P. Hertsig, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.