Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3101, BRE - 18 _ 5520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-07-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3101, BRE - 18 _ 5520

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
9 juli 2019
Datum publicatie
11 september 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:3101
Zaaknummer
BRE - 18 _ 5520
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 34, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67c

Inhoudsindicatie

Artikel 34 Wet MRB en artikel 67c AWR

Naheffingsaanslag mrb met een verzuimboete van 100% vanwege rijden in een auto met buitenlands kenteken zonder daarvoor mrb te betalen. De rechtbank acht belanghebbende op basis van onder meer zijn geloofwaardige verklaring in de bewijslast geslaagd ten aanzien aanvang van de berekeningsperiode. De boete wordt op 100% gesteld, nu belanghebbende het gebruik in die periode heeft erkend.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 18/5520

uitspraak van 9 juli 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 20 juli 2018 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) (aanslagnummer [aanslagnummer] ) en de daarbij gelijktijdig opgelegde boetebeschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. C.G.A. Mattheussens, verbonden aan Brekelmans Van der Ven Advocaten en Mediators te Roosendaal en zijn tolk [tolk] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Na sluiting van het onderzoek ter zitting is direct een mondelinge uitspraak gedaan. Partijen is gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 118;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 118;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.088,12 en bepaalt dat dit bedrag wordt betaald aan de rechtsbijstandverlener van belanghebbende;

- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 46 moet vergoeden aan belanghebbende.

2 Gronden

2.1.

Het gaat hier om een naheffingsaanslag die is opgelegd, met een beroep op artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet), omdat op 30 januari 2018 is geconstateerd dat belanghebbende gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt met een auto met buitenlands kenteken. Belanghebbende bestrijdt niet dat het belastbaar feit zich heeft voorgedaan en dat als uitgangspunt de berekeningsperiode in overeenstemming is met de Wet. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende geslaagd is in de bewijslast dat de auto belanghebbende pas vanaf 7 januari 2018 in Nederland ter beschikking heeft gestaan.

2.2.

Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd aan dat zijn in Polen woonachtige moeder de eigenaar van de auto is en dat hij na de kerstvakantie de auto op 7 januari 2018 naar Nederland heeft meegenomen. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een verklaring van zijn moeder en een verklaring van de buurvrouw van de moeder overgelegd.

De rechtbank acht belanghebbende in de bewijslast geslaagd ten aanzien van de stelling dat de auto hem niet eerder dan 7 januari 2018 feitelijk en geheel ter beschikking stond in Nederland. De rechtbank acht de verklaringen van belanghebbende geloofwaardig, mede omdat hij direct heeft erkend de auto ter beschikking te hebben in Nederland en van meet af aan consequent gemotiveerd de datum 7 januari 2018 heeft genoemd. De stelling wordt bovendien ondersteund door de verklaring van zijn moeder. De omstandigheid dat in het beroepschrift stond vermeld dat de moeder de eigenaar was, terwijl in een document belanghebbende als mede-eigenaar is vermeld, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat belanghebbende daarvoor ter zitting een afdoende verklaring heeft gegeven. Ook voor de wijze van vervoer vóór 7 januari 2018 heeft belanghebbende ter zitting een voldoende verklaring gegeven.

2.3.

Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt dat ingeval de rechtbank zou beslissen dat de berekeningsperiode moet worden ingekort tot de periode 7 januari 2018 tot en met 29 januari 2018, de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 118.

Boete

2.4.

Het beboetbaar feit is begaan. Nu belanghebbende heeft erkend dat hij vanaf 7 januari 2018 de auto ter beschikking heeft gehad, vindt de rechtbank een boete van 100% van € 118 passend en geboden.

2.5.

Het beroep is daarom gegrond verklaard.

2.6.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Voor de werkzaamheden van zijn tolk wordt de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 64,12 op basis van één uur en het voorrijtarief.

Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Mattijssen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.