Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-07-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3127, AWB - 17 _ 876
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-07-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3127, AWB - 17 _ 876
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 juli 2019
- Datum publicatie
- 4 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:3127
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1219, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 876
Inhoudsindicatie
BRE 17/876
Artikel 3.90 Wet IB 2001, resultaat overige werkzaamheden, meer dan normaal vermogensbeheer
De herontwikkeling van het pand van belanghebbende is een werkzaamheid. De werkzaamheden aan het pand hielden meer in dan normaal vermogensbeheer. Door de werkzaamheden is het pand in een betere marktpositie gebracht. Belanghebbende beoogde voordeel te behalen en kon ook redelijkerwijs voordeel verwachten. Dat belanghebbende geen voornemen heeft het pand te verkopen, leidt niet tot een andere conclusie.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/876
uitspraak van 4 juli 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.524.396, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 463.729 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 368.577, alsmede een beschikking heffingsrente van € 151.047 en een beschikking waarbij een bedrag van € 11.218 aan verrekend verlies uit aanmerkelijk belang is vastgesteld (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.16.01).
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2017 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.066.037 met handhaving van de overige elementen, en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 992 toegekend.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 17 februari 2017, ontvangen bij de rechtbank op 17 februari 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft op verzoek van de rechtbank een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2019 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Bij brief van 20 mei 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende houdt 100 procent van de certificaten in [BV 1] , die op haar beurt alle aandelen houdt in [BV 2] Belanghebbende is daarnaast via [BV 1] enig bestuurder van [BV 2] houdt zich bezig met de ontwikkeling en herontwikkeling van vastgoed. Belanghebbende houdt zelf ook vastgoed in privé.
Belanghebbende heeft vanaf 26 maart 2004 de onbezwaarde eigendom van het voormalig postkantoor in [Plaats X] aan [Adres 1] [huisnummer] , [huisnummer] , [huisnummer] en [huisnummer] en [Adres 2] [huisnummer] tot en met [huisnummer] (hierna: het pand). Het pand is gelegen op een zogenoemde ‘A‑locatie’. Het deel van het pand aan [Adres 1] (hierna: [Adres1Deel] ) wordt op dat moment verhuurd aan meerdere huurders, namelijk [Huurder 1] , [Huurder 2] , [Huurder 3] en [Huurder 4] Het deel van het pand aan [Adres 2] (hierna: [Adres2Deel] ) wordt verhuurd voor horecadoeleinden. Het totale pand heeft op dat moment de bestemmingen Kantoor, Detailhandel en Horeca.
Enig moment na verkrijging heeft belanghebbende plannen gemaakt om een verbouwing uit te voeren aan [Adres1Deel] . [Adres2Deel] is geen onderdeel van de voorgenomen verbouwing. In verband met de mogelijke verbouwing wordt met dagtekening 26 mei 2005 een brief verzonden aan [Architectenbureau] (hierna: [Architectenbureau] ). Vanaf die datum zijn diverse gesprekken gevoerd met [Architectenbureau] en de gemeente [Plaats X] in verband met de verbouwing van het pand. Onderdeel van deze besprekingen is ook het creëren van een fietsenstalling die door de gemeente [Plaats X] na realisatie gehuurd zal gaan worden. Op 11 juni 2008 is een bouwvergunning aangevraagd voor de voorgenomen verbouwing van het pand. Deze vergunning is verleend op 30 oktober 2009. De feitelijke bouwwerkzaamheden beginnen eind 2009 nadat de laatste huurder (van [Adres1Deel] ) uit het pand is vertrokken.
De verbouwing omvat kort weergegeven de volgende werkzaamheden (hierna: de verbouwing). De gevel is vervangen, er is een uitbreiding gerealiseerd aan de achterzijde van het pand, de kelderruimte is uitgebreid voor een fietsenstalling en de begane grond en eerste verdieping zijn geschikt gemaakt voor de vestiging van detailhandel in het pand. Ook de overige verdiepingen zijn verbouwd. Na de verbouwing is de tweede en derde verdieping in gebruik als, althans geschikt voor, hotelruimte en sportschoolruimte. Volgens gegevens van een door de Belastingdienst opgesteld taxatierapport van 1 april 2015 is de netto vloeroppervlak (inclusief kelderruimte) uitgebreid van 3.991 m² naar 5.808 m². Op 24 april 2013 is het bestemmingsplan “Binnenstad” vastgesteld. Voor [Adres1Deel] geldt sinds die datum de bestemming Centrum, alsmede functieaanduiding fietsenstalling en kantoor.
Voor de tweede en hogere bouwlagen geldt de bestemming Wonen. De functies die ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan reeds bestonden zijn van kracht gebleven.
De heer [Persoon A] (hierna: [Persoon A] ) heeft meerdere werkzaamheden verricht in verband met de verbouwing van het pand (zie bijlage 21 bij het verweerschrift). Zo heeft [Persoon A] vanaf 2005 diverse gesprekken gevoerd met [Architectenbureau] , de gemeente [Plaats X] en met de huurders van het pand over eventuele beëindiging van het huurcontract. Nadat de verbouwingswerkzaamheden zijn gestart, heeft [Persoon A] zich ook beziggehouden met directievoering van de bouw en het voeren van gesprekken met potentiële huurders. [Persoon A] is vanaf 2005 in dienst bij [BV 2] en daarnaast is hij aandeelhouder van [Beleggingsmaatschappij] (hierna: [Beleggingsmaatschappij] ). [Beleggingsmaatschappij] heeft ook werkzaamheden verricht voor belanghebbende met betrekking tot het pand. Daartoe is op 1 april 2004 een overeenkomst van opdracht gesloten (bijlage 34a bij het verweerschrift). Vanaf 2011 wordt hiervoor aan [BV 2] een beheersvergoeding betaald door belanghebbende.
Belanghebbende heeft het pand laten taxeren door [Taxatiekantoor] . In hun rapport van 16 juli 2010 waarderen zij het gehele pand na de verbouwing op € 20.100.000.
[Adres1Deel] van het pand is ook door de rijkstaxateurs [Taxateur A] en [Taxateur B] getaxeerd. In het taxatierapport van 1 april 2015 komen zij tot de volgende waardes:
Per 26 mei 2005 |
€ 6.275.000 |
Per 1 januari 2007 |
€ 7.175.000 |
Per 1 juli 2008 |
€ 7.775.000 |
Per 1 september 2012 |
€ 15.600.000 |
Per 1 april 2015 |
€ 16.535.000 |
Na de taxatie door de rijkstaxateurs heeft belanghebbende [Adres1Deel] van het pand laten taxeren door [Taxateur C] . In zijn rapport van 21 juli 2015 komt [Taxateur C] tot een waarde van [Adres1Deel] van het pand van € 12.775.000 op 1 juli 2008.
De taxatie van [Taxateur C] is voor de rijkstaxateurs aanleiding geweest om hun taxatie te heroverwegen. Na heroverweging zijn de rijkstaxateurs gekomen tot de volgende aangepaste waardes:
Per 26 mei 2005 |
€ 7.295.000 |
Per 1 januari 2007 |
€ 8.697.000 |
Per 1 juli 2008 |
€ 8.529.000 |
Belanghebbende heeft het pand wederom laten taxeren door [Taxatiekantoor] . In het taxatierapport van 24 maart 2016 komen zij tot een waarde van [Adres1Deel] per 1 juli 2008 van € 11.360.000.
Naar aanleiding van dit taxatierapport hebben de rijkstaxateurs hun taxatie opnieuw heroverwogen; in hun notitie van 22 juni 2016 concluderen zij dat er geen aanleiding is de eerdere waardering per 1 juli 2008 te herzien.
Belanghebbende heeft op 22 mei 2013 zijn aangifte IB/PVV 2011 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 222.764, een inkomen uit aanmerkelijk belang (voor verliesverrekening) van € 474.947 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 368.577. Belanghebbende heeft daarbij (een door hem opgegeven waarde van) het gehele pand tot de rendementsgrondslag gerekend voor het inkomen uit sparen en beleggen.
De inspecteur heeft bij brief van 17 november 2015 aangekondigd de ingediende aangifte IB/PVV 2011 te gaan corrigeren omdat hij de activiteiten met betrekking tot de verbouwing van het pand ziet als een werkzaamheid en hij daarom het inkomen uit werk en woning verhoogt met een bedrag van € 6.301.632. Op 11 december 2015 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2011 opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd, omdat de inspecteur van een hogere waarde van het pand bij aanvang van de werkzaamheid is uitgegaan dan bij de aanslag en hij alsnog financieringskosten in aanmerking heeft genomen voor zover deze kosten aan derden betaalde rente betroffen.
Ten aanzien van deze procedure hebben partijen op 15 december 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Artikel 4 van deze overeenkomst luidt:
“Partijen zijn op 24 november 2016 het volgende overeengekomen:
- -
-
Partijen blijven van mening verschillen of de transitie van het voormalig Postkantoor fiscale kwalificeert als een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 Wet Inkomstenbelasting 2001;
- -
-
Indien en voor zover de uitkomst van de procedure is dat de transitie van het voormalige Postkantoor kwalificeert als een werkzaamheid in de van artikel 3.90 Wet Inkomstenbelasting 2001, dan is het heffingsmoment 2011. Het eventuele heffingsmoment is derhalve niet in geschil.
(…)”
De rechtbank zal hierna in navolging van partijen spreken over ‘transitie’, zonder dat daarmee een fiscaal-juridische kwalificatie wordt beoogd te geven.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-Vormen de werkzaamheden in verband met de transitie van het pand (hierna: transitiewerkzaamheden) een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
- Zo ja, hoe dient het resultaat te worden bepaald?- En, wat is het gevolg voor de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 168.577 met handhaving van de overige elementen van de aanslag.