Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4252, AWB - 17 _ 4173

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4252, AWB - 17 _ 4173

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 september 2019
Datum publicatie
6 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:4252
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4173

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting / nihiltarief in verband met fiscale vertegenwoordiging?

Belanghebbende is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk (VK) en heeft accijnsgoederen overgebracht vanuit het VK naar een accijnsgoederenplaats (AGP) in Nederland. Vervolgens heeft zij deze accijnsgoederen geleverd aan een eveneens niet in Nederland gevestigde ondernemer waarbij de goederen zijn vervoerd van de AGP naar een andere AGP in Nederland.

De rechtbank overweegt dat voor toepassing van het nihiltarief zowel de niet in Nederland gevestigde leverancier als de niet in Nederland gevestigde afnemer over een fiscaal vertegenwoordiger in Nederland dient te beschikken. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich bij de levering fiscaal liet vertegenwoordigen. Zij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het vertrouwens- en/of het gelijkheidsbeginsel zijn geschonden.

Wel vermindering van de naheffingsaanslag en de verzuimboete omdat 19% van de ontvangen vergoeding is nageheven en niet kan worden gezegd dat aannemelijk is dat belanghebbende de belasting nog op de afnemer zal kunnen verhalen. Tot slot heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/4173

uitspraak van 30 september 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] Ltd, gevestigd te [plaats X] (Verenigd Koninkrijk),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 (hierna: naheffingsaanslag) van € 5.477, met daarbij een boetebeschikking van € 547 en een beschikking heffingsrente van € 870 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.0501).

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 mei 2017 de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 juni 2017, ontvangen bij de rechtbank op 7 juni 2017, beroep ingesteld. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

1.6.

Bij brieven van 18 september 2019 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gevestigd in Noord-Ierland en drijft een groothandel in (alcoholische) dranken. Belanghebbende heeft geen vaste inrichting voor de omzetbelasting in Nederland.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2010 een aantal zogenoemde ‘duty draw back’ transacties gedaan waarbij accijnsgoederen (alcohol) zijn overgebracht vanuit het Verenigd Koninkrijk naar een accijnsgoederenplaats (hierna: AGP) in Nederland. Op 26 juli 2010 zijn door belanghebbende accijnsgoederen geleverd aan [A Ltd] (hierna: de levering) waarbij de goederen zijn vervoerd van de AGP van [B BV] te Roosendaal (hierna: [B BV]) naar de AGP van [C BV] (hierna: [C BV]) in Ridderkerk. [A Ltd] is gevestigd in Ierland en heeft eveneens geen vaste inrichting voor de omzetbelasting in Nederland. Er is door belanghebbende geen omzetbelasting (hierna: OB) in rekening gebracht bij deze levering.

2.3.

In 2012 heeft belanghebbende door middel van een formulier “registratie nieuwe ondernemer” verzocht om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte 2010. In de aangifte zijn intracommunautaire leveringen en intracommunautaire verwervingen ingevuld alsmede voorbelasting. Per saldo heeft belanghebbende een nihilaangifte gedaan.

2.4.

Naar aanleiding van deze aangifte is aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd. Vervolgens is er diverse correspondentie geweest tussen belanghebbende en de inspecteur waarbij de inspecteur onder andere vragen heeft gesteld over de levering. Belanghebbende heeft vervolgens toegelicht dat volgens haar op deze levering het nultarief van toepassing is. In verband met deze levering heeft belanghebbende aan de inspecteur overgelegd de factuur, met onderliggende stukken ten aanzien van de transactie en de facturen die zij van [B BV] heeft ontvangen. De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende de bestreden naheffingsaanslag opgelegd in verband met de levering.

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn de volgende punten:

-Is aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag opgelegd in verband met de levering?

-Is aan belanghebbende terecht en tot een het juiste bedrag een boete opgelegd?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing