Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4325, AWB - 17 _ 3449
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4325, AWB - 17 _ 3449
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 september 2019
- Datum publicatie
- 6 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:4325
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:1900, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3449
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting / is sprake van een levering en is die belast?
Een aantal natuurlijke personen belegde samen, in de vorm van een maatschap, in onroerende zaken. De maten hebben hun aandeel in de onroerende zaken ingebracht in een C.V. Belanghebbende, een B.V., is beherend vennoot van de C.V. De onroerende zaken zijn bij notariële akte overgegaan naar belanghebbende. In geschil is of die overgang valt aan te merken als een levering in de zin van artikel 2, eerste lid, WBR en, zo ja, of die levering belast is met overdrachtsbelasting.
De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval sprake is van een belaste juridische levering. Er komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de zinsnede in de leveringsakte dat belanghebbende heeft gehandeld voor rekening en risico van de C.V. Het betoog van belanghebbende dat sinds de wetswijziging in 1995 voortaan slechts de verkrijging van een (economisch) belang bij onroerende zaken belast is, berust op een onjuiste uitleg. Tot slot overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel (te weten de meerderheidsregel) is geschonden.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/3449
uitspraak van 30 september 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 3 november 2016, op aangifte, overdrachtsbelasting voldaan tot een bedrag van € 322.083 (hierna: de voldoening). Belanghebbende heeft op 18 november 2016 bezwaar aangetekend tegen deze voldoening op aangifte.
De inspecteur heeft, bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2017, het door belanghebbende tegen de voldoening ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 mei 2017, ontvangen bij de rechtbank op 9 mei 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
[de maatschap] (hierna: de maatschap) was een samenwerkingsverband van natuurlijke personen (hierna: de maten). De maatschap had tot doel het gezamenlijk beleggen in registergoederen. De maten bezaten ieder een evenredig deel van de juridische en economische eigendom van een onroerendgoedportefeuille van elf onroerende zaken waarin de maatschap belegde (hierna: de onroerende zaken).
De maten hebben ieder hun evenredig deel van de onroerende zaken, naar de toestand per 1 juni 2016, ingebracht in een daartoe op [datum] 2016 opgerichte commanditaire vennootschap, genaamd [A CV] (hierna: de CV). Bij de oprichting van de CV zijn er ook enkele wijzigingen geweest ten aanzien van de maten. De overgebleven maten en de nieuwe participanten zijn allen commanditaire vennoten geworden in de CV. Belanghebbende is opgericht op [datum] 2016 en is beherend vennoot van de CV. De aandelen in belanghebbende zijn in handen van een stichting. Het bestuur van de stichting bestaat uit drie participanten.
Bij notariële akte van levering van 7 oktober 2016 (bijlage 5 bij het verweerschrift) zijn de onroerende zaken overgegaan naar belanghebbende in het kader van de inbreng in de CV en is aangifte gedaan van de verschuldigde overdrachtsbelasting. Ten aanzien van deze overgang, heeft belanghebbende op 3 november 2016 het bedrag van € 322.083 voldaan.
3 Geschil
Tussen partijen is enkel in geschil of de overgang van de onroerende zaken een levering is in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) en dat daarom overdrachtsbelasting is verschuldigd in verband met deze levering. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat als er sprake is van een belastbaar feit in de zin van artikel 2, eerste lid van de WBR, de voldoening op aangifte van € 322.083 juist is.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggave van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.