Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:490, BRE - 17 _ 6979 en 17_7982
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:490, BRE - 17 _ 6979 en 17_7982
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 februari 2019
- Datum publicatie
- 18 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:490
- Zaaknummer
- BRE - 17 _ 6979 en 17_7982
Inhoudsindicatie
Art. 1, 6 en 7 Wet MRB; art. 67c AWR; belastingplicht MRB vanwege het houden van een motorrijtuig, ongeacht gebruik openbare weg; prematuur bezwaar tegen voldoening op aangifte MRB ontvankelijk.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/6979 en 17/7982
uitspraak van 5 februari 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
- -
-
De uitspraken van de inspecteur van 20 oktober 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 24 april 2017 tot en met 23 juli 2017 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en gelijktijdig opgelegde verzuimboete ( [aanslagnummer] .Y.7.3);
- -
-
De uitspraak van de inspecteur van 6 november 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem in rekening gebrachte MRB voor het tijdvak 24 juli 2017 tot en met 23 oktober 2017 (rekeningnummer [#1] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Gelijktijdig zijn ter zitting de zaken BRE 17/6033 en 17/7971 behandeld. Ter zake van laatstgenoemde zaken was aanwezig namens de ontvanger, [ontvanger] .
1 Beslissing
Met betrekking tot zaak BRE 17/6979
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Met betrekking tot zaak BRE 17/7982
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar ongegrond;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 19,26;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie in de periode van 5 januari 2011 tot en met 14 december 2017 houder geweest van een personenauto van het merk Citroën C8 met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
Met dagtekening 24 april 2017 is aan belanghebbende een rekening MRB van € 385 verzonden voor het tijdvak 24 april 2017 tot en met 23 juli 2017 (rekeningnummer [#2] ). Omdat dit bedrag niet op de uiterste betaaldatum was voldaan, is met dagtekening 11 juli 2017 een naheffingsaanslag van € 385 opgelegd ( [aanslagnummer] .Y.7.3). Omdat eerder sprake was van een betalingsverzuim, is daarbij tevens een verzuimboete van € 52 opgelegd. De bezwaren tegen deze naheffingsaanslag en verzuimboete heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Met dagtekening 24 juli 2017 is aan belanghebbende een rekening MRB van € 385 verzonden voor het tijdvak 24 juli 2017 tot en met 23 oktober 2017 (rekeningnummer [#1] ). Op 6 augustus 2017 is de geldigheid van het kenteken in het kentekenregister geschorst. Belanghebbende heeft op 12 augustus 2017 bezwaar ingediend tegen de rekening MRB. Met dagtekening 21 augustus 2017 is aan belanghebbende in verband met de schorsing van het kenteken een verlaagde rekening MRB over voornoemd tijdvak verzonden, waarbij de MRB is verminderd tot € 51. Op 24 augustus 2017 heeft belanghebbende het bedrag van € 51 aan MRB voldaan. Bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2017 heeft de inspecteur het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen een niet-betaalde rekening MRB geen bezwaar open staat.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij de naheffingsaanslag en rekening MRB bestrijdt, omdat hij in de onderhavige periode geen gebruik heeft gemaakt van de weg en de auto op eigen terrein stond. Verder heeft hij verklaard dat hij diverse bezwaren heeft ingediend en ook beroepen heeft ingesteld om uitstel van betaling te verkrijgen en in ieder geval in gesprek te komen met de Belastingdienst. Inmiddels heeft hij een gesprek met de Belastingdienst gevoerd en zijn alle openstaande belastingschulden betaald. Belanghebbende wil nu nog graag het griffierecht voor de beroepen bij de rechtbank terug ontvangen.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) is het houden van een personenauto belast. De belasting wordt op grond van artikel 6 van de Wet MRB geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak de personenauto houdt. Artikel 7 van de Wet MRB bepaalt dat een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor de personenauto opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
Gelet op de in 2.5 genoemde artikelen diende belanghebbende in onderhavige tijdvakken tot aan het moment van schorsing van het kenteken MRB te betalen, aangezien belanghebbende tot het moment van schorsing houder was van de auto. Dat belanghebbende geen gebruik maakte van de openbare weg in die periode, is niet relevant voor het houderschap. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de omstandigheid dat belanghebbende in de onderhavige tijdvakken MRB moest betalen, falen deze.
Met betrekking tot de opgelegde verzuimboete oordeelt de rechtbank als volgt. Nu de MRB niet tijdig was voldaan voor het tijdvak 24 april 2017 tot en met 23 juli 2017 en sprake was van een tweede of volgend verzuim binnen een jaar, mocht de inspecteur op grond van artikel 67c van de AWR en paragraaf 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst de verzuimboete aan belanghebbende opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. Evenmin is er aanleiding tot matiging van de verzuimboete. De rechtbank acht een verzuimboete van € 52 in de situatie van belanghebbende passend en geboden.
Gelet op het overwogene in 2.6 en 2.7 heeft de inspecteur terecht de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete over het tijdvak 24 april 2017 tot en met 23 juli 2017 ongegrond verklaard. Het beroep in zaak BRE 17/6979 is daarom ongegrond. Belanghebbende heeft dan geen recht op vergoeding van het griffierecht in die zaak.
Voor het tijdvak 24 juli 2017 tot en met 23 oktober 2017 heeft belanghebbende terecht een bedrag van € 51 moeten betalen (zie 2.6). Wel heeft de rechtbank aanleiding gezien om de uitspraak op bezwaar van 6 november 2017 te vernietigen, omdat de inspecteur daarbij het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu het bedrag aan MRB voor dat tijdvak op 24 augustus 2017 (en dus vóór de uiterste betaaldatum 25 augustus 2017) op aangifte was voldaan, had het bezwaar moeten worden aangemerkt als prematuur bezwaar tegen die voldoening op aangifte. Er moet vanuit worden gegaan dat belanghebbende ten tijde van het maken van het bezwaar een vastomlijnde voorstelling van dat bezwaar had gemaakt (vgl. HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BG5375). Dat belanghebbende niet meer heeft voldaan dan het, wegens schorsing van het kenteken, ambtshalve verminderde bedrag van de rekening doet daaraan niet af. Het bezwaar kon daarom niet om de door de inspecteur aangevoerde reden niet-ontvankelijk worden verklaard. Omdat er geen andere niet-ontvankelijkheidsgrond door de inspecteur is aangevoerd, had het bezwaar ontvankelijk moeten worden verklaard. Omdat de MRB voor dat tijdvak door belanghebbende moest worden betaald, had het bezwaar ongegrond moeten worden verklaard. Het beroep in zaak BRE 17/6982 is daarom gegrond. Belanghebbende heeft dan recht op vergoeding van het griffierecht in die zaak.
Omdat belanghebbende ter zitting is verschenen, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen tot een vergoeding van de door belanghebbende voor het bijwonen van de zitting gemaakte reiskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de reiskosten van belanghebbende op basis van een retour openbaar vervoer tweede klasse becijferd op een bedrag van € 19,26. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2019 door mr. drs. P.C. van der Vegt, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.