Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5341, AWB - 17 _ 7307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5341, AWB - 17 _ 7307

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 november 2019
Datum publicatie
19 december 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:5341
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7307

Inhoudsindicatie

Participatie in Filmfonds vormt geen bron van inkomen. Uitgaande van de te verwachten rendementen (zonder rekening te houden met fiscale faciliteiten) viel, objectief bezien, redelijkerwijs niet te verwachten dat met de participatie een voordeel kon worden behaald.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/7307

Uitspraak van 21 november 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.401.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2017 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 november 2017, ontvangen bij de rechtbank op 10 november 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019 te Breda. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 september 2019 aan de gemachtigde, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 5 september 2019 aan de gemachtigde op zijn adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. De griffier heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde. De gemachtigde deelde mee dat namens hem een kantoorgenoot zou komen, maar ook die is niet verschenen.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1.

Belanghebbende neemt vanaf het jaar 2013 deel in het [het Filmfonds] (het Filmfonds). De inleg van belanghebbende in het Filmfonds bedraagt € 10.000.

2.2.

Het Filmfonds is een maatschap die tot doel heeft twee films te produceren en te exploiteren, te weten: [film 1] en [film 2] .

2.3.

Voor dit Filmfonds is een prospectus opgesteld, genaamd “Aanbod voor particuliere belastingplichtigen in Nederland: Investeren in [het Filmfonds] ” van februari 2013 (de prospectus). Uit de prospectus blijkt onder meer het volgende.

2.3.1.

Het Filmfonds heeft maximaal 171 maten, waarvan één maat de beherend vennoot is die met uitsluiting van de overige participanten belast is met het beheer en bestuur van de maatschap (de Managing Partner). De andere maximaal 170 participanten kunnen deelnemen in het kapitaal van het Filmfonds voor ten hoogste vijf participaties van € 10.000 per stuk.

2.3.2.

De baten en lasten met betrekking tot de films komen ten behoeve respectievelijk ten laste van de participanten van het Filmfonds.

2.3.3.

De voortbrengingskosten van de films komen op basis van de maatschapsovereenkomst ten laste van de 170 participaties (zijnde alle participaties behoudens die van de Managing Partner), voor het maximale bedrag van twee keer de inleg. De resterende voortbrengingskosten komen ten laste van de Managing Partner.

2.3.4.

De totale kosten voor de productie en de exploitatie van de twee films zijn in de prospectus begroot op € 5.904.484. De Managing Partner zal een bedrag van € 3.089.484 als eigen vermogen inbrengen. De overige participanten zullen een bedrag van € 1.700.000 als eigen vermogen inbrengen. Een bedrag van € 1.115.000 zal worden gefinancierd als pre-sales.

2.3.5.

De schatting van de exploitatieopbrengsten voor het Filmfonds is in de prospectus weergegeven in de vorm van zeven rendementsscenario’s, van ‘Flop’, ‘Low, ‘Low medium’, ‘Medium’, ‘Medium high’, ‘High’ tot ‘Very high’. Deze rendementsscenario’s zijn vastgesteld door deskundigen uit de branche, onder andere distributeurs, op grond van hun ervaringen en aan de hand van de box-officeopbrengsten (de opbrengst van de kaartverkoop aan de kassa bij de bioscopen) van vergelijkbare (commerciële) films en opbrengsten uit DVD, VOD, Pay-tv, Ancillary en omzet buitenland. Om een marktconform beeld te geven van de box-officeopbrengsten zijn in de prospectus de box-officeopbrengsten van 35 willekeurige Nederlandse films opgenomen, waarvan de gegevens afkomstig zijn van de bron: www.nfcstatistiek.nl.

2.4.

De film [film 1] heeft afgerond een bezoekersaantal van 550.000 en een box-officeopbrengst van € 4.500.000 gerealiseerd. Dit komt overeen met het in de prospectus weergegeven rendementsscenario ‘Medium’. [film 2] heeft afgerond een bezoekersaantal van 90.000 en een box-officeopbrengst van € 625.000 gerealiseerd, wat overeenkomt met het rendementsscenario ‘Low’.

2.5.

In augustus 2015 heeft de Belastingdienst een derdenonderzoek (het onderzoek) ingesteld bij de maatschap [het Filmfonds] . Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek is - kort gezegd - geconcludeerd dat de participaties in het Filmfonds voor de participanten geen bron van inkomen vormen.

2.6.

Belanghebbende heeft voor 2013 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.801. In de aangifte is een bedrag opgenomen van € 17.600 als negatief resultaat uit het Filmfonds.

2.7.

Bij de aanslagregeling over 2013 heeft de inspecteur, conform de bevindingen van het onderzoek, het standpunt ingenomen dat belanghebbendes participatie in het Filmfonds niet kan worden aangemerkt als een bron van inkomen. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 58.401.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de participatie in het Filmfonds voor belanghebbende een bron van inkomen vormt. Daarnaast is in geschil of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2.

Voor de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de stukken die partijen hebben ingediend en naar het proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing