Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5585, BRE-19_1880
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5585, BRE-19_1880
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 december 2019
- Datum publicatie
- 5 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:5585
- Zaaknummer
- BRE-19_1880
Inhoudsindicatie
Is een verklaring om vrijstelling van loonheffing in een belastingwet aangemerkt als 'een voor bezwaar vatbare beschikking'?
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1880
uitspraak van 17 december 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] , Portugal,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 15 maart 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing op het verzoek om vrijstelling van de inhouding van loonheffingen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
De beroepsprocedure met betrekking tot de afwijzing van het verzoek
Belanghebbende heeft op 10 januari 2019 een verzoek ingediend bij de Belastingdienst voor (een verklaring om) vrijstelling van inhouding van loonbelasting op haar AOW-uitkering vanaf 1 januari 2019. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 3 maart 2019 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, aangezien geen bezwaar en beroep openstaat tegen de afwijzing.
In geschil is of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Belanghebbende betoogt dat de afwijzing van het verzoek een beschikking is waartegen bezwaar mogelijk is op grond van de Awb. Dit betoog kan belanghebbende niet helpen. Ook als het juist zou zijn dat de afwijzing een beschikking is in de zin van de Awb, maakt dat nog niet dat bezwaar en beroep openstaan. Voor het belastingrecht gelden namelijk bijzondere regels die op dit punt afwijken van de Awb. Dit volgt uit artikel 26 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Daarin is het zogenoemde ‘gesloten stelsel van rechtsbescherming’ neergelegd. Dat stelsel komt erop neer dat alleen bezwaar en beroep mogelijk is indien – voor zover hier van belang – sprake is van ‘een voor bezwaar vatbare beschikking’. Een beschikking is alleen ‘een voor bezwaar vatbare beschikking’ als die beschikking in een belastingwet ook zo is aangemerkt. Dit ‘gesloten stelsel van rechtsbescherming’ kan dus meebrengen dat tegen een beschikking geen bezwaar bij de inspecteur en beroep bij de belastingrechter mogelijk is; wel kan een geschil daarover aan de civiele rechter worden voorgelegd.1
Het gaat er dus om of (een afwijzing van) een verklaring om vrijstelling van loonheffing in een belastingwet is aangemerkt als ‘een voor bezwaar vatbare beschikking’. Dat is niet het geval. Artikel 27, zevende lid van de Wet op de loonbelasting 1964 regelde tot 1 januari 2003 dat in de situaties waarin op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht geen loonbelasting behoorde te worden ingehouden, deze inhouding slechts achterwege mocht blijven indien de werknemer beschikte over een daartoe strekkende verklaring van de inspecteur. Nu deze verklaring met ingang van 1 januari 2003 niet langer meer verplicht is, maar een facultatief karakter heeft gekregen is het zevende lid met ingang van 1 januari 2003 vervallen en kan een werknemer of werkgever op verzoek een dergelijke verklaring aanvragen. Hoewel dus nog wel om een verklaring kan worden gevraagd en deze ook wordt afgegeven indien de inspecteur meent dat dit kan, is deze verklaring vanaf 1 januari 2003 niet meer in een belastingwet opgenomen. De verklaring is dus ook niet aangemerkt als voor bezwaar vatbare beschikking. Dit is ook eerder zo beslist in een uitspraak van Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch.2 Dit betekent dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gedeeltelijke voorzetting procedure als beroep betreffende de inhouding van loonheffingen
Het hiervoor gegeven oordeel is in die zin geen oplossing dat er geen oordeel wordt gegeven over het onderliggende inhoudelijke geschil, namelijk of terecht loonheffing wordt ingehouden door de SVB. Om te zorgen dat de rechtbank toch een oordeel kan geven over dat inhoudelijke geschil is ter zitting besproken of deze beroepsprocedure deels kan worden voortgezet, namelijk als beroep tegen de inhouding van loonheffing in de periode januari en februari 2019. Het bezwaarschrift had namelijk ook kunnen worden gezien als mede een bezwaar tegen de inhouding van de loonheffing. De inspecteur heeft daarmee ter zitting ingestemd. Aangezien de inspecteur nog niet beslist heeft op het bezwaar tegen de inhouding, zou eigenlijk eerst de bezwaarfase moeten worden afgerond. De inspecteur heeft ter zitting echter ingestemd met een rechtstreeks beroep (overslaan bezwaarfase). De rechtbank gaat ervan uit dat belanghebbende daarmee ook instemt. De rechtbank zal daarom de griffier opdracht geven om belanghebbende hierover een brief te sturen en om twee nieuwe zaaknummers aan te maken voor het beroep tegen de loonheffingen.
Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van P. van der Hoeven, griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.