Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5782, AWB - 19 _ 2932 en 19_3709
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-12-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:5782, AWB - 19 _ 2932 en 19_3709
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 december 2019
- Datum publicatie
- 14 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2019:5782
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2932 en 19_3709
Inhoudsindicatie
Artikel 6:11 Awb. Artikel 9:6 Wet IB 2001. Zorgvuldigheidsbeginsel. Termijnoverschrijding en fraude. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat sprake is van fraude door de vader, zoals door belanghebbende gesteld, is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die kunnen maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zwaarwegend is dat de fraude is gepleegd door een vader en dat het niet-informeren over de aanslagen onderdeel is van de fraude. Terugwijzing volgt voor feitelijk onderzoek omdat de inspecteur heeft verzuimd belanghebbende (nadere) gelegenheid te geven om zich uit te laten over de overschrijdingen van de bezwaartermijn.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/2932 en 19/3709
uitspraak van 20 december 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen
[belanghebbende] , wonende te Polen,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
- De uitspraken van de inspecteur van 16 mei 2019 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente (aanslagnummers [aanslagnummer] .H.06 en [aanslagnummer] .H.16.01), alsmede
- De beslissingen van 28 mei 2019 op de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 (hierna: de ambtshalve beslissingen).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van [de partner] (partner) en [de moeder] (moeder), en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar en de ambtshalve beslissingen;
- -
-
draagt de inspecteur op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan deze te vergoeden.
2 Motivering
Feiten en procesverloop
Belanghebbende is in september 2008 geëmigreerd vanuit Nederland naar Polen. Tot het moment van emigratie woonde belanghebbende bij zijn vader (hierna: de vader) op het adres [adres] , te [plaats] (hierna: het adres van de vader). Na emigratie heeft belanghebbende aan de Belastingdienst gemeld dat het adres van de vader als toezendadres voor correspondentie moet worden gebruikt. Dat is geregistreerd met als ingangsdatum 23 december 2008. Het verplicht toezendadres is vervallen per 14 juni 2019.
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.895. De aanslag resulteert – na verrekening met loonheffing en eerdere voorlopige aanslagen – in een te betalen bedrag van € 10.479 (inclusief heffingsrente). De aanslag komt overeen met de gedane aangifte IB/PVV voor het jaar 2010. Zo is in die aangifte geen melding gemaakt van niet-verzekerd zijn voor de volksverzekeringen. Verder komt het belastbaar inkomen uit werk en woning overeen met het totaal aangegeven loon van twee werkgevers waaronder € 53.421 van [A BV] (hierna: [A BV] ). De loongegevens in de aangifte komen overeen met gegevens in een renseignement van het UWV.1
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.817. De aanslag resulteert – na verrekening met loonheffing en eerdere voorlopige aanslagen – in een te betalen bedrag van € 10.424 (inclusief heffingsrente). Er geldt verder nagenoeg hetzelfde als voor de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010: de aanslag is overeenkomstig de gedane aangifte, geen melding in de aangifte van niet-verzekerd zijn voor de volksverzekeringen, het aangegeven inkomen bestaat uit loon (van alleen [A BV] ), en het aangegeven loon komt overeen met UWV-gegevens.
De aanslagbiljetten hebben als dagtekening 24 oktober 2013 respectievelijk 26 september 2014. De biljetten zijn verstuurd naar het adres van de vader.
Bij brief van 1 mei 2019, door de inspecteur ontvangen op 10 mei 2019, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. In het bezwaarschrift wordt gemeld dat belanghebbende vermoedt dat er valse aangifte is gedaan en dat misbruik is gemaakt van zijn burgerservicenummer. Belanghebbende meldt bereid te zijn om zijn bezwaar mondeling toe te lichten. Bij de brief zijn diverse documenten gevoegd waaronder een op 15 september 2009 afgesloten arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [A] Sp. z.o.o., diverse opvolgende overeenkomsten tussen die partijen in de jaren na 2009, en diverse documenten in het Pools die volgens belanghebbende jaaropgaven zijn voor de jaren 2009 tot en met 2018.
Bij brief van 16 mei 2019 heeft de inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Vervolgens heeft de inspecteur het bezwaarschrift behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen. Bij brieven van 28 mei 2019 zijn de verzoeken afgewezen omdat de verzoeken niet zijn gedaan binnen de vijfjaarstermijn. De beslissingen bij de brieven van 16 en 28 mei 2019 zijn genomen zonder dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om zich (nader) over de termijnoverschrijding uit te laten. Geen van de brieven gaat inhoudelijk in op wat belanghebbende heeft aangevoerd in zijn bezwaarschrift als reden voor de termijnoverschrijdingen.
Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de beslissingen in de brieven van 16 en 28 mei 2019. Partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep tegen de ambtshalve beslissingen.
Belanghebbende heeft in de beroepsfase in de kern het volgende aangevoerd. Belanghebbende liet in het verleden zijn belastingzaken aan de vader over. De vader heeft nooit correspondentie doorgestuurd naar belanghebbende of hem geïnformeerd. De vader heeft fraude gepleegd met zijn gegevens. De vader heeft dat ook aan hem toegegeven. Belanghebbende heeft nooit voor [A BV] gewerkt, afgezien van een krantenwijk voor een voorganger van [A BV] toen hij 14 of 15 jaar was. Hij werkte in 2010 en 2011 – en nog steeds – in Polen. Zijn vader heeft wel lang voor [A BV] gewerkt. Belanghebbende heeft pas kennis gekregen van het bestaan van de aanslagen toen hij navraag ging doen nadat Poolse autoriteiten beslag op zijn loon en banktegoeden hadden gelegd rond mei 2019.
De niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren
Niet in geschil is dat de aanslagen op de juiste manier zijn bekendgemaakt door verzending van de aanslagbiljetten naar het adres van de vader. Evenmin is in geschil dat voor beide aanslagen geldt dat het bezwaarschrift is ingediend na het einde van de bezwaartermijn.
De bezwaartermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is. Belanghebbende heeft daartoe de in 2.8 vermelde omstandigheden aangevoerd; in de kern: hij is slachtoffer van fraude door de vader.
Zoals ter zitting besproken zijn er twee kwesties te onderscheiden bij de beoordeling of in dit geval de overschrijdingen van de bezwaartermijn verschoonbaar zijn:
-
De feitelijke kwestie: klopt het wat belanghebbende zegt over de feiten?
-
De juridische kwestie: als het klopt wat belanghebbende zegt, zijn dan de termijnoverschrijdingen verschoonbaar?
De rechtbank heeft aan partijen ter zitting voorgehouden dat, in dit stadium, de beroepsprocedure zich niet goed leent voor onderzoek naar de feitelijke kwestie. Er zijn nog te veel onduidelijkheden over de exacte feiten en omstandigheden, en direct contact tussen partijen daarover is wenselijk en efficiënter. Het is daarom beter dat feitelijk onderzoek eerst plaatsvindt in de bezwaarfase. De inspecteur heeft dat ter zitting ook beaamd.
Terugwijzing naar de bezwaarfase voor onderzoek naar de feitelijke kwestie is echter alleen zinvol indien de juridische vraag mogelijk bevestigend zou kunnen worden beantwoord. De rechtbank zal daarom op de juridische kwestie ingaan. Daarbij zal dan (dus) veronderstellenderwijs worden uitgegaan van de juistheid van wat belanghebbende zegt, namelijk dat fraude is gepleegd door de vader. Probleem is echter ook dan nog dat de exacte feiten en omstandigheden niet duidelijk zijn, terwijl de beoordeling of een termijnoverschrijding verschoonbaar is, moet gebeuren met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval. Een definitief antwoord inzake de juridische kwestie kan daarom niet worden gegeven in dit stadium van de procedure.
De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat ook als sprake is van fraude zoals door belanghebbende beschreven, de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Naar de rechtbank begrijpt is de kern van dit standpunt dat belanghebbende zelf ervoor gekozen heeft het adres van de vader als postadres te gebruiken en dat het niet-doorzenden van de aanslagen daarom voor risico van belanghebbende komt. De inspecteur heeft nog wel erop gewezen dat, op verzoek, de ontvanger een aanslag marginaal kan toetsen en belanghebbende via die weg de fraude nog aan de orde kan stellen.
De rechtbank geeft aan de inspecteur toe dat indien een belastingplichtige een adres van een ander gebruikt als postadres voor toezending van belastingaanslagen, het als uitgangspunt voor risico van die belastingplichtige komt indien die ander verzuimt de belastingplichtige te informeren over ontvangen belastingaanslagen. Evenzo kan aan de inspecteur worden toegegeven dat het als uitgangspunt voor rekening van een belastingplichtige komt indien deze zijn belastingzaken door een ander laat regelen en die ander daarbij fouten maakt of die ander geen (dan wel niet-tijdig) bezwaar maakt tegen een aanslag terwijl de belastingplichtige dat wellicht wel zou hebben gewild als hij kennis zou hebben gehad van die aanslag.
De (veronderstelde) omstandigheden van dit geval zijn echter zo uitzonderlijk dat deze situatie niet zonder meer op één lijn is te stellen met de hiervoor beschreven situaties. De (veronderstelde) omstandigheden zijn zo bijzonder dat naar het oordeel van de rechtbank niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Zwaarwegend in dit verband is met name dat de fraude is gepleegd door een vader en dat het niet-informeren over de aanslagen geen op zichzelf staande fout is van de vader maar juist onderdeel is van de fraude. Deze weging heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van het belang van toegang tot de rechter.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de uitspraken op bezwaar zal vernietigen en de zaken zal terugwijzen naar de inspecteur opdat deze nieuwe uitspraken op bezwaar neemt na feitelijk onderzoek te hebben gedaan. De juridische grond voor de vernietiging is het zorgvuldigheidsbeginsel in het licht van de omstandigheid dat in de bezwaarfase verzuimd is belanghebbende (nadere) gelegenheid te geven om zich uit te laten over de overschrijdingen van de bezwaartermijn (zie 2.6).2 Ter zake van de beslissing om de uitspraken op bezwaar te vernietigen, verdient nog opmerking dat het hier niet gaat om een blote stelling van fraude, maar dat er concrete aanwijzingen zijn voor fraude. Met name kan gedacht worden aan de ogenschijnlijk merkwaardige omstandigheid dat volgens de UWV-gegevens belanghebbende in Nederland loon van [A BV] heeft genoten in 2010 en 2011 (zie 2.2 en 2.3) terwijl belanghebbende onderbouwd heeft gesteld dat hij in die jaren in Polen woonachtig was en werkzaam was bij een ander bedrijf (zie 2.5 en 2.8).
Nadrukkelijk verdient opmerking dat de vernietiging van de uitspraken op bezwaar niet betekent dat de bezwaren ontvankelijk zijn. Terugwijzing volgt juist om te onderzoeken óf de omstandigheden van het geval meebrengen dat de niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven wegens verschoonbaarheid van de termijnoverschrijdingen.
Ambtshalve beslissingen
De ambtshalve beslissingen worden eveneens vernietigd omdat de beslissingen niet met voldoende zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. De inspecteur wordt opgedragen nieuwe beslissingen te nemen.
Conclusie
De beroepen zijn daarom gegrond verklaard. De inspecteur moet opnieuw beslissen op de bezwaren en de verzoeken.
Belanghebbende krijgt het door hem betaalde griffierecht vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet gebleken is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en overigens zijn er geen kosten gesteld die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Aan een beoordeling van de door belanghebbende gevraagde kostenvergoeding voor bezwaar komt de rechtbank nog niet toe, omdat opnieuw beslist moet worden op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van D. Alblas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.