Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:6113, AWB - 18 _ 1008

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-10-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:6113, AWB - 18 _ 1008

Inhoudsindicatie

Jaren 2012, 2013 en 2014: Inkomstenbelasting (artikelen 3.81 en 7.2 Wet IB 2001), Loonbelasting (artikelen 10, 11, 18, 19b en 38b Wet LB), artikel 18 Belastingverdrag met België, nieuw feit (artikel 16 AWR), vergrijpboeten (artikel 67e AWR), schending artikel 1 EP bij het EVRM en artikel 21 VwEU.

Belanghebbende, woonachtig in België, ontvangt uitkeringen van een in Nederland gevestigde (pensioen)BV. Het vermogen in de BV is opgebouwd ten laste van de door een Nederlandse vennootschap behaalde fiscale winst. De rechtbank oordeelt eerst dat Nederland mag heffen over de door belanghebbende genoten uitkeringen ingevolge een pensioenregeling die achteraf bezien onzuiver blijkt te zijn. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat het belastingverdrag de heffing over het pensioen aan Nederland toewijst. Verder oordeelt de rechtbank dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. Terecht belastingrente in rekening gebracht en geen sprake van een individuele buitensporige last. Ten aanzien van de boete is sprake van grove schuld. Vergrijpboeten wel verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Voorts is geen sprake van schending van het internationale recht.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 18/1008, 18/1009 en 18/1010

uitspraak van 28 oktober 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 september 2017 ten name van belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, vergrijpboeten en beschikkingen belastingrente vastgesteld:

jaar

navorderingen

berekend naar belastbare inkomens uit werk en woning van:

vergrijpboeten

beschikkingen belastingrente

2012

€ 202.254

€ 423.705

€ 101.187

€ 33.540

2013

€ 211.788

€ 440.653

€ 106.052

€ 28.238

2014

€ 220.884

€ 458.297

€ 110.538

€ 20.615

Hierna ook respectievelijk de Navorderingsaanslagen, de Boeten en de Beschikkingen Belastingrente.

1.2.

De inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 13 februari 2018 de Navorderingsaanslagen en de Beschikkingen Belastingrente gehandhaafd en de Boeten verminderd tot € 50.593 (2012), € 53.026 (2013) en € 55.269 (2014).

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 februari 2018, ontvangen bij de

rechtbank op 21 februari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting diverse malen nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn zoon [zoon] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren [datum] 1936, heeft de Nederlandse nationaliteit en is 100% aandeelhouder van [de Pensioen BV] (hierna: de Pensioen BV), welke vennootschap in Nederland is gevestigd.

2.2.

Belanghebbende is blijkens een Pensioenbrief van 13 december 1993 (hierna: de Pensioenbrief) met zijn toenmalig werkgeefster [de Praktijk BV] , welke vennootschap in Nederland is gevestigd, (hierna: de Praktijk BV) een ouderdoms- en overbruggingspensioen overeengekomen, dat samengevat inhoudt dat belanghebbende vanaf zijn 60ste (mits hij dan nog in leven is) onder meer recht heeft:

  1. op een ouderdomspensioen vanaf 1 december 1994 tot aan zijn overlijden (hierna: het Pensioen), en

  2. op een overbruggingspensioen vanaf 1 december 1994 tot aan zijn 65ste (te weten tot aan [datum] 1999).

Deze pensioenuitkeringen vinden allen plaats ten laste van het vermogen van de Pensioen BV. Het vermogen in de Pensioen BV is opgebouwd ten laste van de door een Nederlandse vennootschap behaalde fiscale winst.

2.3.

Het ouderdomspensioen bedraagt, ingevolge de pensioenbrief, 65,05% van belanghebbendes pensioengevend salaris. Het pensioengevend salaris is 75% van het aan de Praktijk BV toekomend winstaandeel in de maatschap waarvan de Praktijk BV de vennoot was.

2.4.

Op 2 juni 1995 heeft de inspecteur de volgende verklaring ex artikel 27, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) afgegeven:

“Gelet op artikel 18 van het (Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; hierna het Verdrag) keur ik goed dat geen loonbelasting (…) en premie volksverzekeringen wordt ingehouden op de pensioenuitkeringen die (Pensioen BV) betaalt aan (belanghebbende).”

2.5.

Op grond van artikel 38b van de Wet LB (tekst 31 oktober 2001 tot 1 januari 2005) dienden op 1 juli 1999 bestaande pensioenregelingen die niet voldeden aan de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet LB (hierna aangeduid als het Witteveenkader) uiterlijk op 1 juni 2004 aangepast te worden.

2.6.

De in de Pensioenbrief opgenomen pensioenregeling is niet aangepast aan het Witteveenkader. Heffing op basis van artikel 19b, lid 1, onder a, van de Wet LB heeft niet plaatsgevonden.

2.7.

Over 2012, 2013 en 2014 geeft belanghebbende - als buitenlands belastingplichtige - digitaal het Pensioen in Nederland aan en vraagt voor een gelijk bedrag aftrek ‘Elders belast box 1 (btl zonder optie/keuze)’ en wel als volgt:

2012

2013

2014

- Het Pensioen

423.705

440.653

458.297

- AOW

8.417

9.442

8.978

Aftrek elders belast

432.122

450.095

467.275

2.8.

Belanghebbende ontvangt - als buitenlands belastingplichtige - ook een papieren aangiftebiljet inkomstenbelasting over genoemde jaren en stuurt dat ingevuld retour. Op het (papieren)aangiftebiljet vult hij bij de vraag “Nederlandse inkomsten waarover Nederland geen inkomstenbelasting mag heffen” naast de hierboven in de - onder 2.7 opgenomen - tabel genoemde inkomsten met de hand in:

“Volgens de Belgische autoriteiten is België exclusief heffingsbevoegd terzake van beide posten (…)”

2.9.

De inspecteur volgt de aangiften en legt nihil aanslagen op.

2.10.

Op 8 februari 2017 ontvangt de inspecteur een renseignement van de Belgische autoriteiten (te weten de “Voorzitter van het Directiecomité van de FOD Financiën”; hierna: het Renseignement) betreffende belanghebbende waarin onder meer staat:

“De stelling van belastingplichtige, met name dat de uitkeringen van (de Pensioen BV) als een beroepsinkomen moeten aanzien worden, werd niet aanvaard. De uitkeringen van (de Pensioen BV) zijn niet te beschouwen als een beroepsinkomen (i.c. een pensioen), maar als een roerend inkomen, i.c. bepaald op 3% van het prijsgegeven kapitaal.

Dit standpunt werd reeds bevestigd in administratief beroep onder Beslissing met referte 002-01-08/109765. Sedert het jaar 2002 wordt een lijfrente voor een vast bedrag van € 112.974.59 belast als roerend inkomen, zijnde inkomsten uit lijfrenten of tijdelijke renten, in de aangifte personenbelasting (onder code 1159 voor de aanslagjaren 2011 t.e.m. 2013 en onder code 1158 voor de aanslag jaren 2014 en 2015 (…) op naam van de belastingplichtige. De lijfrente wordt afzonderlijk belast aan het geldend tarief inzake roerende inkomsten. De belastbaarheid werd bepaald op basis van 3% van het afgestane kapitaal als roerend inkomen.”

Voor het evenvermelde ‘roerend inkomen’ gold destijds (in België) een tarief van 15%.

2.11.

Op 22 juni 2017 stuurt de inspecteur belanghebbende een brief waarin hij onder meer schrijft dat hij ‘nieuwe informatie’ heeft ontvangen - zonder die te concretiseren - waaruit volgens de inspecteur blijkt dat de primitieve aanslagen over 2013 en 2014 voor een te laag bedrag waren opgelegd. Tevens kondigt hij daarin aan aan belanghebbende een vergrijpboete op te leggen.

2.12.

Vervolgens kondigt de inspecteur op 7 september 2017 de Navorderingsaanslagen over 2012, 2013 en 2014 over het Pensioen aan. In de aankondigingen schrijft hij onder meer:

“Op basis van door België verstrekte informatie is gebleken dat de door u ontvangen pensioenuitkering in België wordt belast. De heffing is 3% van de waarde van het kapitaal tegen een tarief van 15%. Hierdoor wordt minder dan 90% van het inkomen in de heffing betrokken.

Aangezien aan de voorwaarden van art. 18, lid 2 van het Verdrag (…) is voldaan, komt de heffing over dit inkomensbestanddeel ook toe aan Nederland. (…)

Boete Verder zal ik u een zogenoemde vergrijpboete opleggen op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). Deze boete bedraagt 50%.

Motivering boete Ik zal deze boete op leggen op grond van de volgende feiten en omstandigheden

  1. U bent als jurist zeer goed op de hoogte van wet- en regelgeving, u heeft dit onder meer laten zien in vele fiscale rechtszaken aangaande NINBI;

  2. De heffing in België over uw pensioen is extreem laag op grond waarvan u had moeten begrijpen dat dit niet juist was en u had zich daarover beter moeten laten informeren;

  3. U heeft er in uw functie van DGA van uw pensioen-BV voor gekozen geen voorheffingen te laten plaatsvinden op uw pensioenuitkering waardoor de uitkering buiten beeld bleef in Nederland.

Dit kwalificeer ik als (voorwaardelijke) opzet, waarvoor een vergrijpboete van 50% geldt”

2.13.

Op 30 september 2017 legt de inspecteur conform voornoemde brieven de Navorderingsaanslagen en de Boeten op (zie 1.1).

2.14.

In de bezwaarfase vindt op 30 november 2017 een hoorgesprek tussen belanghebbende en de inspecteur plaats. In het verslag schrijft de inspecteur onder meer:

“Gelet op alles dat gezegd is, acht de inspecteur opzet niet aanwezig. De kwalificatie van de vergrijpboete zal gewijzigd worden naar grove schuld. Dit heeft tevens tot gevolg dat de boete geen 50% maar 25% zal bedragen.“

2.15.

In zijn uitspraken op bezwaar schrijft de inspecteur dat de Belastingdienst belanghebbendes ‘nalatigheid als (…) grove schuld’ beschouwt. Hij handhaaft de Navorderingsaanslagen en vermindert de Boeten van 50% naar 25% en wel als volgt:

Boeten bij opleggen Navorderingsaanslagen

Boeten na uitspraak op bezwaar

2012

€ 101.187

€ 50.593

2013

€ 106.052

€ 53.026

2014

€ 110.538

€ 55.269

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Navorderingsaanslagen, de Boeten en de Beschikkingen Belastingrente terecht en voor de juiste bedragen zijn vastgesteld.

3.2.

Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

  1. Heeft de inspecteur een nieuw feit?

  2. Is heffing van inkomstenbelasting over het Pensioen op grond van de Nederlandse wet mogelijk?

  3. Zo ja: Is de heffing over het Pensioen in het Verdrag (ook) aan Nederland toegewezen?

  4. Doet belanghebbende terecht een beroep op het vertrouwensbeginsel?

  5. Heeft de inspecteur belanghebbende terecht en voor de juiste bedragen beboet? Meer in het bijzonder: Is er te weinig inkomstenbelasting geheven als gevolg van grove schuld of voorwaardelijk opzet bij belanghebbende? En zo ja: Zijn de Boeten passend en geboden?

  6. Zijn de Beschikkingen Belastingrente conform artikel 1 Eerste Protocol EVRM vastgesteld?

  7. Zijn de Navorderingsaanslagen, de Boeten en/of de Beschikkingen Belastingrenten overigens in strijd met het internationale of nationale recht?

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.4.

Belanghebbende concludeert - naar de rechtbank begrijpt - tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de Navorderingsaanslagen, de Boeten en de Beschikkingen Belastingrente.

3.5.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing