Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1128, AWB - 17 _ 7860
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1128, AWB - 17 _ 7860
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 maart 2020
- Datum publicatie
- 16 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1128
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 7860
Inhoudsindicatie
Vertrouwensbeginsel
Door de inspecteur gewekte vertrouwen dat tegen het juiste tarief verbruiksbelasting werd voldaan, kan niet ongedaan worden gemaakt door een handeling van belanghebbende zelf. Daarvoor is een handeling of een gedraging van de inspecteur nodig. De naheffing verbruiksbelasting moet achterwege blijven.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 17/7860
Uitspraak van 5 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 18 oktober 2015 een naheffingsaanslag verbruiksbelasting van € 438.475,77 opgelegd. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 5.278 en € 14.666 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij ambtshalve beschikking van 10 november 2016 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verbruiksbelasting verminderd tot € 407.438,29 en de belastingrente tot € 13.743. De boete is gehandhaafd. De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 november 2017 de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd zoals die ambtshalve waren verminderd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 december 2017, ontvangen bij de rechtbank op 11 december 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt. Voor een overzicht van de personen die op de zitting zijn verschenen en voor een overzicht van wat op de zitting is besproken, verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende was tot 18 oktober 2015 producent van vruchtensappen en limonades waarover verbruiksbelasting, zoals bedoeld in de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (hierna: WAVD), werd geheven.
Belanghebbende heeft vanaf 1999 diverse varianten van het product [fruitontbijt] (verder: Fruitontbijt) geproduceerd. Fruitontbijt is vruchtensap dat vanwege de toegevoegde 1,5% volkoren-tarwe voor de WAVD moet worden aangemerkt als limonade.
Belanghebbende heeft in de periode 1999 tot en met 2008 voor Fruitontbijt verbruiksbelasting op aangifte voldaan tegen het tarief voor vruchtensap. In de periode van juni 2009 tot en met september 2010 is de verbruiksbelasting voldaan tegen het tarief voor limonade en in de periode 2011, nadat het nieuwe ERP-systeem in gebruik is genomen, tot en met 2015 wederom tegen het tarief voor vruchtensap.
Door de Belastingdienst/Douane Roosendaal zijn bij belanghebbende in verband met de benodigde vergunningen en de heffing van verbruiksbelasting over Fruitontbijt en vergelijkbare vruchtensappen naast de aanvangscontrole en een EDP-audit in 2003 de volgende onderzoeken ingesteld.
In 2008 is over de periode 2003 tot en met 2006 onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften en de naleving van de voorschriften in de vergunning Inrichting Vervaardiging Verbruiksbelastinggoederen. Tijdens het onderzoek is het artikelstambestand beoordeeld en is gecontroleerd of alle vruchtensappen en limonades op de juiste wijze in de heffing waren betrokken. De conclusie was dat de producten, waaronder Fruitontbijt, op de juiste wijze in de heffing waren betrokken. Een afschrift van het rapport van 11 februari 2008 (verder: rapport 2008) behoort tot de stukken.
Op 1 oktober 2010 heeft belanghebbende een nieuw ERP-systeem in gebruik genomen, genaamd "ERP LN". In 2011 is onderzoek gedaan naar de ingebruikname van dit automatiseringssysteem. Het onderzoek heeft zich beperkt tot een beoordeling van het voorraadverloop. Een afschrift van het rapport van 5 oktober 2011 behoort tot de stukken.
Als gevolg van de beëindiging van de productie heeft de inspecteur in 2015 een
administratieve eindcontrole uitgevoerd over de periode 1 januari 2011 tot en met 18 oktober 2015. Tijdens dit onderzoek is door de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende ten onrechte voor Fruitontbijt verbruiksbelasting op aangifte heeft voldaan tegen het tarief voor vruchtensap. Tevens is in dit onderzoek geconstateerd dat belanghebbende het Fruitontbijt voor de aangifte verbruiksbelasting heeft aangegeven zoals in 2.3 is vermeld. De bevindingen zijn vastgelegd in het controlerapport van 11 juli 2016 (verder: rapport 2016).
Onder verwijzing naar het rapport 2016 heeft de inspecteur op 27 juli 2016 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffing verbruiksbelasting voor Fruitontbijt bedraagt € 366.685,56.
3 Geschil
De vraag die partijen verdeeld houdt is of de naheffing verbruiksbelasting over Fruitontbijt op grond van het vertrouwensbeginsel achterwege moet blijven.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 40.752,73 met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente en de verzuimboete.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.