Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1132, BRE - 18 _ 2934
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1132, BRE - 18 _ 2934
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 6 maart 2020
- Datum publicatie
- 20 maart 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1132
- Zaaknummer
- BRE - 18 _ 2934
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:22, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:41, Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 15-11-2025] art. 25, Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 15-11-2025] art. 27
Inhoudsindicatie
Artikel 8:22 en 8:41 Awb. Artikel 25 en 27 Fw. Artikel 7.5 van de Wet IB 2001. Belastingverdrag met België. Belastingverdrag met Verenigde Arabische Emiraten. Ontvankelijkheid: nadere beoordeling betalingsonmacht griffierecht? bevoegdheid belanghebbende beroep in te stellen na faillissement? Zijn opnamen in rekening-courant en betaling advocaatkosten dividenduitkeringen? Inwonerschap vennootschap voor toepassing belastingverdrag met België? Belanghebbende inwoner van VAE voor toepassing belastingverdrag met Verenigde Arabische Emiraten? Dubbele heffing?
De griffier heeft belanghebbende vrijstelling griffierecht gegeven wegens betalingsonmacht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarop terug te komen. De aanwijzingen dat belanghebbende over vermogen beschikt zijn onvoldoende concreet. Verder is het niet proceseconomisch om louter voor heffing griffierecht nader onderzoek te doen naar de inkomens- en/of vermogenspositie van belanghebbende, mede gelet op het belang van toegang tot de rechter. De rechtbank signaleert dat onduidelijkheid bestaat over de kwestie of, zoals hier, een belastingplichtige na faillissement bevoegd is om beroep in te stellen betreffende belastingaanslagen. De rechtbank gaat uit van de opvatting waarbij een ruime rechtsbescherming wordt geboden, in aanmerking genomen dat een verzoek tot paspoortsignalering is gedaan welke is gebaseerd op de onderhavige belastingschulden.
Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde stellingname van de inspecteur, geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij de gelden die zij in het jaar 2013 van de BV heeft opgenomen in rekening-courant, zou kunnen terugbetalen. Aldus heeft ten tijde van de opname een definitieve vermogensverschuiving van de bedragen plaatsgevonden. Ten aanzien van de betaling door de BV van advocaatkosten van de partner van belanghebbende in het jaar 2013 heeft belanghebbende de onzakelijkheid ervan onvoldoende gemotiveerd betwist. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat hiervoor een terugbetalingsverplichting bestond. Dit brengt mee dat er sprake is van een middellijke uitdeling. De heffingsbevoegdheid van Nederland over de dividenduitkeringen ingevolge artikel 7.5 van de Wet IB 2001 wordt voor de periode na emigratie van belanghebbende naar België beperkt door het Belastingverdrag met België. Anders dan de inspecteur bepleit, is de BV aan te merken als inwoner van België.
De heffingsbevoegdheid over de dividenduitkering van de vennootschap aan belanghebbende in het jaar 2014, wordt niet beperkt nu belanghebbende voorafgaand aan die dividenduitkering van 2014 geëmigreerd is van België naar de Verenigde Arabische Emiraten en zij niet als een verdragsinwoner wordt gezien van één van die landen. De rechtbank vermindert wel de heffingsgrondslag van de dividenduitkering van 2014 met de opnamen in rekening-courant die in het jaar 2013, reeds in dat jaar, als een uitdeling in de heffing worden betrokken.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/2934 en 18/4730
uitspraak van 6 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [X] (Verenigde Arabische Emiraten),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 de volgende belastingaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met de volgende beschikkingen opgelegd.
Aanslagnummer |
[aanslagnummer] .H.36.01 |
[aanslagnummer] .H.40.01 |
[aanslagnummer] .H.46.01 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 915 |
€ - |
€ - |
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
€ 932.047 |
€ 3.420.000 |
€ 3.420.000 |
Belastingrente |
€ 31.046 |
€ 18.134 |
€ 920 |
Verzuimboete |
€ - |
€ - |
€ 344 |
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2017 het bezwaar tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 niet-ontvankelijk verklaard. In diezelfde brief heeft de inspecteur het bezwaar aangemerkt als een verzoek tot herziening en op dat verzoek beslist dat de aanslag wordt verlaagd rekening houdend met een tarief van 10%. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 maart 2018 de aanslag IB/PVV 2014 gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 7 mei 2018, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld (zaaknummer 18/2934). Het beroep van belanghebbende is (nader) gemotiveerd middels een fax van 16 augustus 2018. Daarbij heeft belanghebbende tevens aangegeven dat het beroep mede ziet op de voorlopige aanslag IB/PVV 2014.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2018 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 deels verminderd. Voor de periode waarin belanghebbende als binnenlandse belastingplichtige werd aangemerkt, is de heffing gehandhaafd en voor de periode waarin belanghebbende werd aangemerkt als buitenlandse belastingplichtige, is het tarief waartegen geheven wordt over inkomen uit aanmerkelijk belang beperkt tot 15%. Tevens is de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 13 juli 2018, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld (zaaknummer 18/4730). Het beroep van belanghebbende is (nader) gemotiveerd middels een fax van 13 januari 2019 (met onder meer als bijlage een aanvullende motivering gedateerd 10 september 2018).
Ter zake van de beroepen heeft belanghebbende een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht. De griffier van de rechtbank heeft belanghebbende bij brieven van 31 juli 2018 bericht dat hij vooralsnog van oordeel is dat belanghebbende heeft voldaan aan de criteria voor betalingsonmacht en dat vooralsnog geen griffierecht wordt geheven.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben middels de hieronder genoemde ingediende nadere stukken gereageerd op elkaars standpunten.
- -
-
Van de zijde van belanghebbende: 4 maart 2019 en 6 augustus 2019 (steeds voor beide jaren tezamen);
- -
-
Van de zijde van de inspecteur: 23 mei 2019 (twee afzonderlijke brieven voor beide jaren).
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft bij brieven van 16 januari 2020 partijen laten weten dat het onderzoek gesloten is en een schriftelijke uitspraak aangekondigd binnen zes weken.
Uitstelbeschikking in verband met conserverende aanslag
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de zaak in het dossier met betrekking tot zaaknummer 18/4730 stukken aangetroffen waaruit blijkt dat belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de beschikking van de ontvanger met nummer [aanslagnummer] .P.36.01 inzake een conserverende aanslag. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit beroep ten onrechte niet afzonderlijk in behandeling is genomen. De rechtbank heeft de griffier inmiddels opgedragen een nieuw zaaknummer aan dit beroep toe te kennen en het verdere proces in gang te zetten.
2 Feiten
Belanghebbende was enig bestuurder van [de vennootschap] (hierna: de vennootschap). De vennootschap is statutair gevestigd in Nederland. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 27 augustus 2014 is de vennootschap feitelijk gevestigd in [X] . De aandelen in de vennootschap worden gehouden door [stichting A] (hierna: [stichting A] ). Belanghebbende is enig bestuurder van [stichting A] en certificaathouder van de aandelen in de vennootschap.
Belanghebbende en de vennootschap hebben op 23 mei 2011 een overeenkomst van geldlening gesloten. Hierin is belanghebbende aangeduid als ‘Leningnemer’ en de vennootschap als ‘Leninggever’. Deze overeenkomst luidt voor zover van belang, als volgt:
“NEMEN IN AANMERKING:
A. Leninggever heeft uit hoofde van:
- een overeenkomst houdende de overdracht van een leningsovereenkomst aan Leningnemer d.d. 31 december 2009 een vordering op Leningnemer groot EUR 5.267.488,00, welke vordering in voornoemde overeenkomst is omgezet in een geldlening (c.q. welk bedrag ten titel van geldlening door Leningnemer aan Leninggever verschuldigd is gebleven), (‘Lening 1’);
- een overeenkomst houdende de overdracht van een leningsovereenkomst aan Leningnemer d.d. 22 januari 2010 een vordering op Leningnemer groot EUR 1.864.596,00, welke vordering in voornoemde overeenkomst is omgezet in een geldlening (c.q. welk bedrag ten titel van geldlening door Leningnemer aan Leninggever verschuldigd is gebleven), (‘Lening 2’);
Lening 1 en Lening 2 hierna gezamenlijk te noemen ‘Lening’.
Leningnemer en Leninggever hebben overeenstemming bereikt over de condities en voorwaarden van de Lening.
Partijen wensen de condities en de voorwaarden van de Lening nader schriftelijk vast te leggen in de onderhavige overeenkomst (‘Overeenkomst’).”
Per 1 januari 2013 had belanghebbende een rekening-courantschuld aan de vennootschap van € 2.295.449. De vennootschap heeft haar rekening-courantvordering in de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012, gedaan op 29 augustus 2014, volledig afgewaardeerd.
Belanghebbende is op 14 oktober 2013 vanuit Nederland geëmigreerd naar België. Zij heeft in de loop van het jaar 2013, verdeeld over het jaar, in totaal € 726.247 opgenomen bij de vennootschap (€ 159.747 tot 14 oktober 2013). Deze opnamen zijn verwerkt in de rekening-courant. Tevens heeft de vennootschap in de loop van 2013 advocaatkosten betaald van in totaal € 212.201 (€ 205.700 tot 14 oktober 2013). De advocaatkosten hadden betrekking op het faillissement van de partner van belanghebbende in 2013.
De opnamen in rekening-courant alsmede de betaling van de advocaatkosten zijn door de inspecteur aangemerkt als een dividenduitkering. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur dit als volgt gespecificeerd.
Tot 14 oktober 2013 |
Opgenomen/betaald |
AB-heffing |
opnamen rekening-courant |
€ 159.747 |
|
advocaatkosten |
€ 106.709 |
|
Totaal |
€ 266.456 |
|
€ 66.614 |
||
Na 14 oktober 2013 |
Opgenomen/betaald |
|
opnamen rekening-courant |
€ 566.500 |
|
advocaatkosten |
€ 105.492 |
|
Totaal |
€ 671.992 |
|
€ 100.799 |
||
Totale AB-heffing |
€ 167.413 |
Belanghebbende is op 10 juni 2014 verhuisd naar [X] (de Verenigde Arabische Emiraten). Zij bezit niet de nationaliteit van de Verenigde Arabische Emiraten.
Op 3 augustus 2014 heeft de vennootschap aan belanghebbende een dividenduitkering van € 3.420.000 gedaan. De vennootschap en belanghebbende hebben een overeenkomst tot verrekening gesloten op grond waarvan de rekening-courantvordering van de vennootschap op belanghebbende volledig is verrekend met de vordering van belanghebbende op de vennootschap in verband met de dividenduitkering en waarbij het resterende bedrag van de laatste vordering is kwijtgescholden door belanghebbende. Ter zake van deze dividenduitkering en de verrekening zijn documenten opgesteld, die door de betrokken partijen zijn ondertekend te [X] .
Op 1 april 2016 is de vennootschap failliet verklaard.
Het faillissement van belanghebbende is uitgesproken op 19 april 2018.
3 Geschil
Tussen partijen zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
Zijn de beroepen van belanghebbende ontvankelijk? Meer specifiek is in geschil of:
-
belanghebbende een beroep mag doen op betalingsonmacht ter zake het griffierecht;
-
belanghebbende bevoegd is om beroep in te stellen;
-
het verzoek van de inspecteur op ontslag van instantie gegrond is.
2013
Zijn de opnamen in rekening-courant en/of vormt de betaling van de advocaatkosten door de vennootschap in 2013 een uitdeling en zo ja, mag Nederland hierover inkomstenbelasting heffen? Indien en voor zover deze vragen bevestigend worden beantwoord, is tevens de hoogte van de aanslag in geschil.
2014
Is het beroep tegen de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 ontvankelijk?
Mag inkomstenbelasting worden geheven over de dividenduitkering van 3 augustus 2014? Indien deze vraag bevestigend worden beantwoord, is tevens de hoogte van de aanslag in geschil.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen IB/PVV 2013 en IB/PVV 2014. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot ongegrondverklaring van de beroepen.