Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1210, AWB - 19 _ 1022
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1210, AWB - 19 _ 1022
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 maart 2020
- Datum publicatie
- 15 mei 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1210
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:723, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 1022
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd. Er is daarom op dit moment geen samenvatting beschikbaar.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1022
uitspraak van 17 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag Loonheffingen opgelegd tot een bedrag van € 27.376. Daarbij heeft de inspecteur bij beschikking aan belanghebbende € 1.651 belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 februari 2019, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde [gemachtigde] , en namens de inspecteur [inspecteur 1] , bijgestaan door [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende exploiteert een taxibedrijf, waarbij werknemers worden ingezet voor het uitvoeren van taxidiensten.
Tot de gedingstukken behoort een vijftal door belanghebbende en de desbetreffende werknemer getekende arbeidsovereenkomsten.
In de tussen belanghebbende en [A] gesloten schriftelijke “PARTTIME ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD” is in “Artikel 3 Werktijden” het volgende opgenomen:
“De overeengekomen arbeidsduur bedraagt 6 uur per week. De werkdagen en werktijden zullen in overleg met werkgever worden vastgesteld.”
Deze arbeidsovereenkomst is volgens het tweede artikel daarvan aangegaan voor de periode van 9 november 2015 tot en met 22 juli 2016. Deze arbeidsovereenkomst is volgens een “AANHANGSEL ARBEIDSOVEREENKOMST” verlengd tot en met 2 januari 2017.
In de tussen belanghebbende en [B] gesloten arbeidsovereenkomst is eveneens de bij 2.3 geciteerde tekst opgenomen, met dien verstande dat de hierin overeengekomen arbeidsduur 10 uur per week bedraagt. Deze arbeidsovereenkomst is volgens het tweede artikel daarvan aangegaan voor de periode van 2 november 2015 tot en met 22 juli 2016.
De tussen belanghebbende en [C] gesloten arbeidsovereenkomst bevat ook de bij 2.3 geciteerde tekst. Deze arbeidsovereenkomst is volgens het tweede artikel daarvan aangegaan voor de periode van 1 september 2015 tot en met 22 juli 2016. Deze arbeidsovereenkomst is volgens een “AANHANGSEL ARBEIDSOVEREENKOMST” verlengd tot en met 2 januari 2017.
In de tussen belanghebbende en [D] gesloten “ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD” is in “Artikel 7: Arbeidsduur/Werktijden” het volgende opgenomen:
“7.1 De werknemer werkt 8 uur per week. Normering schoolroute conform cao.
Werkneemster verklaart uitdrukkelijk akkoord te zijn dat werkgever haar arbeid kan/zal laten verrichten op zaterdagen en zondagen, en feestdagen.” Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de periode van 12 augustus 2013 tot en met 11 augustus 2014. Deze arbeidsovereenkomst is volgens een “AANHANGSEL ARBEIDSOVEREENKOMST” verlengd tot en met 31 december 2014 en vervolgens nogmaals verlengd tot en met 2 januari 2017.
In de tussen belanghebbende en [E] gesloten “ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD” is in het zevende artikel dezelfde tekst opgenomen als het bij 2.6 geciteerde artikel 7. Deze arbeidsovereenkomst is met ingang van 12 augustus 2013 aangegaan voor onbepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is vervallen bij de tussen belanghebbende en [E] gesloten “PARTTIME ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD”. In het derde artikel van deze overeenkomst is dezelfde tekst opgenomen als het bij 2.3 geciteerde artikel 3.
Op de bij 2.3 tot en met 2.7 bedoelde arbeidsovereenkomsten is de CAO Taxivervoer (de CAO) van toepassing.
Volgens artikel 1.4.1 van de CAO moet de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer schriftelijk worden aangegaan.
In artikel 2.1.1 van de CAO heeft de parttime werknemer een arbeidsovereenkomst van minder dan 40 uur per week. Het aantal overeengekomen uren moet in de arbeidsovereenkomst worden vastgelegd.
In artikel 3.13.3 “Meeruren en overuren door de parttimer” staat:
“Indien meer uren worden gewerkt dan het contractueel overeengekomen aantal arbeidsuren worden deze uitbetaald conform de bepalingen in deze CAO. Over deze meeruren tot maximaal 40 uur per week bouwt de werknemer vakantietoeslag- en vakantie-uren op. Arbeidsuren die de arbeidstijd van 40 uur per week te boven gaan worden met inachtneming van artikel 3.13.2 aangemerkt als overuren. Met ingang van 1 januari 2018 komt voorgaande tekst te vervallen.”
De werknemers hebben, voor zover zij niet ziek zijn geweest, feitelijk steeds meer gewerkt dan de volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomsten overeengekomen arbeidsduur. Belanghebbende heeft over die feitelijk gewerkte uren loon betaald aan de werknemers.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften Loonheffingen voor de jaren 2014 tot en met 2017 ten aanzien van de bij 2.3 tot en met 2.7 bedoelde werknemers (de werknemers) de premiekorting voor oudere werknemers dan wel arbeidsgehandicapte werknemers (de premiekorting) toegepast als bedoeld in de artikelen 47 en 49 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), zoals die artikelen voor de onderhavige periode golden. Deze premiekorting heeft belanghebbende evenredig verminderd, waarbij hij is uitgegaan van de verloonde uren.
Belanghebbende heeft bij brief van 28 januari 2020 een drietal door de werknemers [C] , [B] en [A] op 27 januari 2020 ondertekende verklaringen overgelegd. De verklaring van [A] luidt als volgt:
“Bevestiging van meer uren
Hierbij verklaar ik dat ik een schriftelijk contract heb waarin staat dat ik 6 uur per week moet werken.
Maar ik ben met jullie vanaf het begin af aan mondeling overeengekomen dat ik meer uren per week/maand zou werken, max tot 20 uur per week.”
De verklaring van [B] is hieraan gelijkluidend, met dien verstande dat hierin 10 uur per week staat in plaats van 6 uur per week.
De verklaring van [C] luidt ook gelijk aan de verklaring van [A] , met dien verstande dat hierin de zinsnede “max tot 20 uur per week” ontbreekt.
De inspecteur heeft naar aanleiding van een door hem ingesteld onderzoek geconcludeerd dat belanghebbende in zijn bij 2.13 bedoelde aangiften Loonheffingen de omvang van de premiekorting op een te hoog bedrag heeft berekend. De inspecteur heeft deze te hoog berekende korting daarom nageheven. Daarbij heeft de inspecteur de premiekorting evenredig verminderd, waarbij hij is uitgegaan van de volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomsten overeengekomen arbeidsduur.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de vermindering van de premiekorting terecht heeft gebaseerd op de tussen belanghebbende en de werknemers schriftelijk overeengekomen arbeidsduur.