Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1343, AWB - 19 _ 2213
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1343, AWB - 19 _ 2213
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 maart 2020
- Datum publicatie
- 1 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1343
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2213
Inhoudsindicatie
artikel 67c AWR.
De rechtbank ziet geen reden verzuimboete te vernietigen of te verminderen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/2213
uitspraak van 20 maart 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 april 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 664 vanwege het niet tijdig betalen van de door hem op aangifte verschuldigde omzetbelasting over het tijdvak van 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 (aanslagnummer: [aanslagnummer 1] .F.01.8300).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende [naam 1] , verbonden aan [bedrijf] te [plaats 1] , en namens de inspecteur mr. [naam 2] en mr. [naam 3]
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 aan hem vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op 15 januari 2019 de aangifte omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 oktober 2018 tot en met 31 december 2018. Volgens deze aangifte moest hij € 22.146 aan omzetbelasting betalen. Hij heeft dit bedrag voldaan op 11 februari 2019.
Met dagtekening 28 februari 2019 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij gelijktijdige beschikking is daarbij een verzuimboete opgelegd van € 664, zijnde 3% van het niet tijdig betaalde bedrag aan omzetbelasting (€ 22.146). Bij de naheffingsaanslag is aan belanghebbende medegedeeld waarom deze is opgelegd. De toelichting bij de naheffingsaanslag luidt als volgt:
“Reden voor deze naheffingsaanslag:
De Belastingdienst heeft u deze naheffingsaanslag opgelegd omdat u de omzetbelasting die u volgens uw aangifte moet afdragen niet tijdig heeft betaald.
Toelichting bij de boete:
Op 18 februari 2019 is onderzocht of de vereiste betalingen al waren ontvangen. Daarbij is gebleken dat u de omzetbelasting over 01-10-2018 t/m 31-12-2018 geheel of gedeeltelijk niet tijdig had betaald.
De Belastingdienst legt u daarom een boete op.
De boete bedraagt 3% van het niet tijdig betaalde bedrag.
Deze boete is minimaal € 50 en maximaal € 5.278.
De boete is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en op het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.”
Belanghebbende heeft op 19 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag. In zijn bezwaarschrift heeft belanghebbende persoonlijke omstandigheden aangedragen en heeft hij gewezen op zijn goede betaalgedrag met betrekking tot het betalen van belastingen in het algemeen. Op grond daarvan vindt hij dat de verzuimboete moet worden verminderd.
Met dagtekening 19 april 2019 is uitspraak op bezwaar gedaan waarbij de inspecteur niet aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet is gekomen. De uitspraak op bezwaar bevat de volgende motivering:
“Inhoud van de beslissing
Geen vermindering
De uitspraak op het ingediende bezwaarschrift heeft betrekking op de handhaving van de naheffingsaanslag die is opgelegd aan:
[naam 4]
[adres]
[plaats 2]
U heeft bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag met het nummer [aanslagnummer 2] F.01.8300.
De inspecteur komt niet aan het bezwaar tegemoet. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd omdat u (gedeeltelijk) niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan de verplichtingen heeft voldaan. Als u het niet eens bent met de uitspraak op het bezwaarschrift, kunt u ertegen in beroep gaan bij de rechtbank. Bij welke rechtbank u een beroepschrift moet indienen, leest u op de achterkant van dit biljet.”
Tussen partijen is in geschil of bij de uitspraak op bezwaar het mandaatverbod van artikel 10:3, derde lid, van de Awb is geschonden en of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd. Daarnaast is in geschil of de verzuimboete terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
Mandaatverbod
Volgens het Logboek Behandeling, bijlage 8 bij het verweerschrift, heeft een andere persoon (User-id) bemoeienis gehad met het vaststellen van de beschikking dan de personen (User-id) die bemoeienis hebben gehad met de behandeling van het bezwaar. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de uitspraak op bezwaar is gedaan door iemand die daartoe is gemandateerd en die niet tevens de persoon is die de beschikking krachtens mandaat heeft vastgesteld. Van een schending van het mandaatverbod is daarom geen sprake.
Motivering uitspraak op bezwaar
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:12 van de Awb de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering die uiterlijk bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende terecht erover klaagt dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd. In de bezwaarfase heeft belanghebbende diverse persoonlijke omstandigheden aangedragen en gemotiveerd waarom deze volgens hem tot een vermindering van het boetebedrag moeten leiden. In de uitspraak op bezwaar is niet ingegaan op deze door belanghebbende aangevoerde persoonlijke omstandigheden (zie 2.4). Naar het oordeel van de rechtbank schiet de motivering van de uitspraak op bezwaar tekort. In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak op bezwaar te vernietigen. De rechtbank zal zelf beoordelen of de boete terecht dan wel niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Verzuimboete
Bij te late voldoening van verschuldigde omzetbelasting kan de inspecteur, op grond van artikel 67c, eerste lid van de AWR (versie 2015) een boete van maximaal € 5.278 opleggen. Op grond van paragraaf 23, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB), wordt in geval van een betalingsverzuim als hier aan de orde een verzuimboete van 3% van de niet binnen de termijn betaalde belasting opgelegd. De mate van verwijtbaarheid speelt hierbij geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting niet tijdig heeft voldaan. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij uit zichzelf heeft opgemerkt dat de aangifte nog niet betaald was en dat hij toen hij daar achter kwam meteen dezelfde dag heeft betaald. Daarnaast heeft belanghebbende aangevoerd dat de boete niet in verhouding staat tot de overtreding die belanghebbende heeft gepleegd. Tenslotte voert belanghebbende aan dat hij zijn aangifte- en betaalplicht steeds getrouw nakomt en het dan niet nodig is om een boete op te leggen om te zorgen dat hij een volgende keer op tijd betaalt.
De rechtbank overweegt dat bijzondere omstandigheden of de eerder genoemde afwezigheid van alle schuld (zie 2.8) aanleiding kunnen zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete. De door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden acht de rechtbank echter onvoldoende om de boete achterwege te laten of te matigen. Die feiten en omstandigheden betreffen immers geen feiten en omstandigheden die zich buiten de invloedssfeer van belanghebbende bevinden of waarvoor hij het risico niet behoeft te dragen. De omstandigheid dat hij normaal gesproken aan zijn verplichtingen voldoet is evenmin een dergelijke omstandigheid nu dit de norm is. Nu slechts het constateren van een betaalverzuim voldoende is om de boete op te leggen acht de rechtbank het opleggen van die boete, mede gezien het doel daarvan om het betaalgedrag in te scherpen, ook in het onderhavige geval geboden. Gezien de hoogte van het te laat betaalde bedrag van € 22.146 acht de rechtbank een boete van 3% daarvan ofwel € 664 in dit geval passend.
Gelet op het in 2.7 overwogene is het beroep gegrond verklaard en gezien het in 2.10 overwogene is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). De rechtbank kent geen vergoeding toe voor kosten van de bezwaarfase aangezien het bezwaar ongegrond is.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 20 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting maar wordt deze uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.