Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1427, AWB - 18 _ 7956
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1427, AWB - 18 _ 7956
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 maart 2020
- Datum publicatie
- 16 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1427
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 7956
Inhoudsindicatie
Rioolheffing
De rechtbank oordeelt dat het water dat van een perceel is afgevoerd naar een ander perceel, voor de toepassing van artikel 5, zesde lid, van de Verordening moet worden aangemerkt als water dat niet als afvalwater is afgevoerd van het eerste perceel. Dit brengt mee dat de aanslag rioolheffing gebruikersdeel van belanghebbende moet worden verminderd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/7956
uitspraak van 26 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van [de gemeente],
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de heffingsambtenaar van 31 oktober 2018 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar ter zake van de onroerende zaken gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] opgelegde aanslagen rioolheffing 2018 (hierna: de aanslagen).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [gemachtigde], en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de aanslag rioolheffing gebruikersdeel ter zake van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] te [woonplaats];
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op die aanslag;
- -
-
vermindert die aanslag tot € 276,10;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 220;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.
2 Gronden
Vooraf
De uitspraken op bezwaar zijn gericht aan belanghebbende. De heer [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]) heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. [gemachtigde] is de partner van belanghebbende en mede-eigenaar van de onroerende zaken die zijn opgenomen in de bestreden uitspraken op bezwaar. [gemachtigde] heeft ter zitting verklaard dat hij namens belanghebbende beroep heeft ingesteld. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard ook daarvan uit te gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en zal het beroep dan ook inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijk
Belanghebbende was het gehele jaar 2018 eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaken). Het gaat om twee woningen, die aan elkaar zijn gebouwd. De woning [adres 1] is in gebruik bij belanghebbende en haar partner [gemachtigde]. De woning [adres 2] is in gebruik bij de ouders van belanghebbende. De woning [adres 1] is rechtstreeks aangesloten op de gemeentelijke riolering en het waterleidingnetwerk van Brabant Water. De woning [adres 2] is indirect via [adres 1] aangesloten op de gemeentelijke riolering en het waterleidingnetwerk van Brabant Water. De nota van Brabant Water van 6 april 2017 toont een waterverbruik van 576 m³ op het adres [adres 1]. Een gedeelte van dit water is gebruikt in de woning [adres 2].
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2018 aan belanghebbende de aanslagen opgelegd. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
- -
-
Rioolheffing eigenaar woning [adres 1] (€ 102,25);
- -
-
Rioolheffing gebruiker woning [adres 1] (grondslag 4, watergebruik van 501 m³ tot en met 1500 m³, € 633,95);
- -
-
Rioolheffing eigenaar woning [adres 2] (€ 102,25).
De heffingsambtenaar heeft bij de vaststelling van de aanslagen toepassing gegeven aan de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2018 van [de gemeente] (hierna: Verordening).
Tussen partijen is in geschil of de aanslag rioolheffing gebruikersdeel ter zake van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] te [woonplaats] terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de onroerende zaken beide een apart perceel vormen voor de rioolheffing op basis van het eigenarendeel van artikel 3, eerste lid, van de Verordening.
De Verordening luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
(…)
3. Onder de naam 'rioolheffing' wordt een belasting geheven van de gebruiker van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering en van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing
(…)
2. De belasting als bedoeld in artikel 3, derde lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.
3. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatst aan het belastingtijdvak voorafgaande afrekenperiode van Brabant Water naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt.
(…)
5. Voor zover de gegevens, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van een schatting van 120 kubieke meter.
6. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd indien en voor zover dit is aangetoond door de gebruiker.
Artikel 6 Tarief
(…)
2. De heffing als bedoeld in artikel 3, derde lid, bedraagt voor percelen zijnde woningen en niet-woningen, per jaar, bij een hoeveelheid afgevoerd water, als bedoeld in artikel 5, tweede lid:
a. tot en met 130 m3 € 29,35
b. van 131 m3 tot en met 250 m3 € 122,70
c. bij 251 m3 tot en met 500 m3 € 276,10
d. bij 501 m3 tot en met 1.500 m3 € 633,95
e. bij 1.501 m3 tot en met 5.000 m3 € 1.267,90
f. bij 5.001 m3 en meer € 2.535,80”
De heffingsambtenaar heeft op basis van artikel 5, vijfde lid, van de Verordening de ouders van belanghebbende aangeslagen voor de rioolheffing gebruikersdeel voor 120 m³. Belanghebbende betwist niet de juistheid van de aanslag rioolheffing gebruikersdeel die is opgelegd aan haar ouders voor de woning [adres 2]. Volgens belanghebbende betrekt de heffingsambtenaar een gedeelte van de afgevoerde kubieke meters afvalwater dubbel in de heffing, omdat zij ook al is aangeslagen voor de rioolheffing gebruikersdeel voor het waterverbruik van 576 m³.
Belanghebbende vindt dat sprake is van dubbele heffing. Zij stelt zich op het standpunt dat voor de berekening van het rioolrecht deze hoeveelheid water (576 m³) die naar [adres 1] is toegevoerd voor de heffing van het rioolrecht moet worden verminderd met de hoeveelheid water die vervolgens naar [adres 2] is toegevoerd.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de Verordening daarvoor geen grondslag biedt. In het bijzonder geldt niet artikel 5, zesde lid, van de Verordening aangezien het naar [adres 2] toegevoerde water vanuit dat perceel als afvalwater wordt afgevoerd. Het is ook niet juist om de forfaitaire hoeveelheid van 120 m³ (artikel 5, vijfde lid, van de Verordening) in mindering te brengen, want met die bepaling is niet meer beoogd dan dat het laagste bedrag in rekening wordt gebracht. Er had even goed 1 m³ kunnen staan. Ook had die bepaling kunnen worden beperkt tot de regeling dat in het daar bedoelde geval het laagste bedrag in rekening wordt gebracht, zonder een hoeveelheid water te vermelden, aldus de heffingsambtenaar.
De rechtbank is van oordeel dat het water dat van een perceel is afgevoerd naar een ander perceel dat zelf in de heffing van rioolrecht wordt betrokken, voor de toepassing van artikel 5, zesde lid, van de Verordening moet worden aangemerkt als water dat niet als afvalwater is afgevoerd. Daaraan staat niet in de weg dat dit water vanaf dat andere perceel als afvalwater is afgevoerd, nu ter zake van die afvoer rioolrecht wordt geheven van de eigenaar en de gebruiker van dat andere perceel. Een andere opvatting zou leiden tot het ongerijmde resultaat dat ter zake van de afvoer van dat afvalwater twee maal rioolrecht wordt geheven. Er zijn geen aanwijzingen dat de Gemeenteraad bij het vaststellen van de Verordening een dergelijke dubbele heffing zou hebben beoogd.
De rechtbank acht aannemelijk dat ten minste 76 m³ water vanaf [adres 1] is afgevoerd naar [adres 2]. Dat brengt mee dat de rioolheffing voor [adres 1] moet worden berekend naar niet meer dan 500 m³. De aanslag moet daarom worden verminderd tot € 276,10.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de aanslag rioolheffing gebruikersdeel. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verletkosten wordt de heffingsambtenaar op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van (afgerond) € 20 voor reiskosten gebaseerd op tweede klas openbaar vervoer en € 200 voor verletkosten, berekend op basis van 2,5 uur maal € 80 (zijnde het uurtarief van [gemachtigde] als zzp’er).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 26 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting, maar wordt deze uitspraak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen |
Was getekend mr. J. van de Merwe |
mr. E.A.D. Dockx mr. J. van de Merwe
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.