Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1457, BRE 19/2966, BRE 19/2967 en BRE 19/4146
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1457, BRE 19/2966, BRE 19/2967 en BRE 19/4146
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 27 maart 2020
- Datum publicatie
- 21 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1457
- Zaaknummer
- BRE 19/2966, BRE 19/2967 en BRE 19/4146
Inhoudsindicatie
Artikel 5 Wet MRB
Auto geparkeerd op privé parkeerterrein. De rechtbank is van oordeel dat het parkeerterrein niet feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat. De rechtbank acht, mede gelet op de duidelijke afscheiding tussen het parkeerterrein en de weg en aanwezig bebording, niet aannemelijk dat door de rechthebbenden geduld wordt dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het parkeerterrein.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/2966, BRE 19/2967 en BRE 19/4164
uitspraak van 27 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 25 januari 2019, 17 mei 2019 en 14 juni 2019 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting (mrb) alsmede de gelijktijdig opgelegde beschikking verzuimboete. Het betreft de volgende aanslagnummers:
- [aanslagnummer] . Y.7.90001, over de periode 26 juli 2017 tot en met 25 juli 2018, en de in hetzelfde geschrift vervatte beschikking verzuimboete (BRE 19/4164);
- [aanslagnummer] . Y.8.90001, over de periode 26 juli 2018 tot en met 25 oktober 2018 (BRE 19/2966);
- [aanslagnummer] . Y.8.90002, over de periode 26 oktober 2018 tot en met 25 januari 2019 (BRE 19/2967).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vernietigt de naheffingsaanslagen;
- -
-
vernietigt de beschikking verzuimboete;
- -
-
gelast dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde griffierechten van € 47 in zaaknummer BRE 19/2966 en van € 47 in zaaknummer BRE 19/4164 aan hem vergoedt.
2 Gronden
De uitspraken op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag [aanslagnummer] .Y.7.90001 en de beschikking verzuimboete zijn gedagtekend 25 januari 2019. Op basis van het dossier en de verklaringen van partijen ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende pas bij de ontvangst van het dwangbevel vanwege het niet betalen van de naheffingsaanslag en de verzuimboete, op of rond 16 maart 2019, bekend werd met de uitspraken op bezwaar van 25 januari 2019. Het beroepschrift tegen deze uitspraken op bezwaar is door de rechtbank op 26 maart 2019 ontvangen en is dus tijdig ingekomen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
Inhoudelijk
Belanghebbende staat sinds 26 oktober 1998 als houder van het motorrijtuig [kenteken] (hierna: de auto) ingeschreven in het kentekenregister van de RDW. Volgens het RDW-register is de geldigheid van het kentekenbewijs (onder meer) geschorst van 22 februari 2017 tot en met 26 februari 2018 en vervolgens van 26 februari 2018 tot en met 27 februari 2019.
Op 24 mei 2018 is door [de politie] geconstateerd dat de auto geparkeerd stond op het parkeerterrein bij het appartementencomplex aan [adres] te [woonplaats] (hierna: het parkeerterrein), het woonadres van belanghebbende. De inspecteur heeft dit aangemerkt als een schending van de schorsingsvoorwaarden en heeft aan belanghebbende over de periode 26 juli 2017 tot en met 25 juli 2018 een naheffingsaanslag mrb alsmede een beschikking verzuimboete opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.7.90001). De inspecteur heeft aansluitend de schorsing als beëindigd beschouwd en in twee naheffingsaanslagen (aanslagnummers [aanslagnummer] .Y.8.90001 en [aanslagnummer] .Y.8.90002) mrb opgelegd over de periode 26 juli 2018 tot en met 25 januari 2019.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de drie naheffingsaanslagen (de naheffingsaanslagen) en de beschikking verzuimboete. De inspecteur heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.
In geschil is of de naheffingsaanslagen en de verwante beschikking verzuimboete terecht en voor het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of het parkeerterrein aangemerkt moet worden als openbare weg en zo ja, of hij na 27 juni 2018 nog als houder van de auto kan worden aangemerkt.
Openbare weg of niet?
Belanghebbende stelt dat het parkeerterrein geen onderdeel is van de openbare weg, maar een privéterrein. De inspecteur betwist niet dat sprake is van een privéterrein maar heeft gesteld dat desondanks sprake is van een openbare weg, aangezien niet gebleken is dat er belemmeringen zijn waaruit zou volgen dat een vrije toegang tot het parkeerterrein niet is toegestaan of niet mogelijk is.
Ter zitting hebben zowel belanghebbende als de inspecteur foto’s overgelegd waaruit de volgende situatie blijkt. Het parkeerterrein is gelegen direct voor de ingang van het appartementencomplex waar belanghebbende woont. Het parkeerterrein is volledig omgeven door een heg met een hoogte van circa een halve meter alsmede diverse bomen. Het terrein kent één in- dan wel uitrit met een lengte van enkele meters waarmee men met een auto het terrein kan binnenrijden. Langs deze inrit staat aan de rechterzijde een bord “EIGEN WEG” en aan de linkerzijde een bord “VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN Art. 461 Wetb. van Strafr.”. Aan het einde van de inrit staat een bord met de tekst “P Bezoekers” met daaronder een pijl naar rechts. De bestrating van het parkeerterrein wijkt af van de weg waar deze aan is gelegen, waarbij er een zichtbare scheiding is tussen de weg en het parkeerterrein.
Op grond van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) kan de inspecteur mrb naheffen indien de schorsing van de auto eindigt omdat met de auto gebruik wordt gemaakt van de weg.
Artikel 5 van de Wet MRB luidt:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.
Voor de beantwoording van de vraag of een particulier terrein als een voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet MRB moet worden aangemerkt, is beslissend of het terrein feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat. Daarvoor zijn van belang de feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbende(n) wordt geduld dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein (HR 11 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4801). De inspecteur dient de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van een weg in de zin van artikel 5 van de Wet MRB.
Niet in geschil is dat het parkeerterrein waarop belanghebbende de auto heeft geparkeerd privéterrein is. Beslissend is dan of het parkeerterrein feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat. De inspecteur stelt in dat verband dat het parkeerterrein niet is afgesloten en het eenieder vrij staat om gebruik te maken van het parkeerterrein. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat het parkeerterrein voor het openbaar rijverkeer openstaat. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt niet dat de aan- of afwezigheid van een fysieke barrière het enkele criterium is om te bepalen of sprake is van een feitelijk voor het openbaar verkeer openstaand terrein. De feitelijke omstandigheden zijn van belang. Gelet op de in 2.7 geschetste situatie in combinatie met de door belanghebbende overgelegde voorschriften inzake het gebruik van het parkeerterrein, acht de rechtbank niet aannemelijk dat door de rechthebbenden, waaronder belanghebbende zelf, geduld wordt dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein. De duidelijke afscheiding tussen het parkeerterrein en de weg en de aanwezige bebording wijst eerder in de tegenovergestelde richting. De rechtbank weegt in dat verband mee dat belanghebbende onbetwist heeft aangevoerd dat het – gelet op de aanwezige ruimte op het terrein – niet mogelijk is een fysieke barrière te plaatsen. Dat het eenieder vrij staat om gebruik te maken van het parkeerterrein, zoals de inspecteur stelt, is in het licht van de door belanghebbende aangedragen feiten en omstandigheden niet te volgen. De inspecteur heeft geen verdere feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat het terrein voor het openbaar rijverkeer openstaat. De jurisprudentie waar de inspecteur ter zitting naar heeft verwezen, leidt in dat kader ook niet tot een ander oordeel. Deze jurisprudentie ziet namelijk op andere wetgeving en betreft een feitelijke situatie die naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende vergelijkbaar is met de feitelijke situatie van dit geval.
Uit het voorgaande volgt dat het parkeerterrein naar het oordeel van de rechtbank niet als weg in de zin van artikel 5 Wet MRB moet worden aangemerkt. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat dan niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen en de verwante beschikking verzuimboete moeten worden vernietigd. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel gelast de rechtbank dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde griffierechten vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2020 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van drs. L. Mattijssen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting maar wordt deze uitspraak gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(De griffier is verhinderd (Was getekend
deze uitspraak te ondertekenen) mr. S.A.J. Bastiaansen)
drs. L. Mattijssen mr. S.A.J. Bastiaansen
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.