Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1515, BRE - 18 _ 404-19_3148
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-03-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1515, BRE - 18 _ 404-19_3148
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 21 april 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2020:1515
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:929, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BRE - 18 _ 404-19_3148
Inhoudsindicatie
Levensloopregeling: artikel 39b Wet LB en artikel 19g (tekst: 2011) Wet LB / Belastingrente: schending abbb?
In 2012 heeft belanghebbende het levenslooptegoed bij een kredietinstelling laten overmaken naar zijn pensioen-BV. In 2013 heeft de pensioen-BV een uitkering aan belanghebbende gedaan. De rechtbank acht heffing over de aanspraak inzake de levensloopregeling in 2012 in plaats van 2013 terecht. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat in 2012 sprake is van een omzetting van een levensloopregeling in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling. De rechtbank oordeelt verder dat bij de berekening van belastingrente geen sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die een afwijking van de wettelijk regeling rechtvaardigt. Het beroep over het jaar 2012 is gegrond omdat belanghebbende recht heeft op de levensloopverlofkorting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/404 en 19/3148
uitspraak van 31 maart 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd:
- een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2012 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.27.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.280 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 508 (hierna: de navorderingsaanslag 2012) (zaaknummer: 19/3148);
- een aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.36.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.435, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 28.094 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.162 (hierna: de aanslag 2013) (zaaknummer: 18/404).
Gelijktijdig met die aanslagen zijn bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht van € 3.619 (2012) en € 591 (2013).
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 14 december 2017 de aanslag 2013 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.669, de overige elementen van de aanslag 2013 gehandhaafd en over de teruggave bij beschikking belastingrente vergoed van € 106.
Belanghebbende heeft daartegen digitaal, ontvangen bij de rechtbank op 15 januari 2018, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46 (zaaknummer 18/404).
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting ter zake van de aanslag 2013 heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019 te Roermond. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift op 4 november 2019 naar partijen is verzonden. Aan het einde van deze zitting heeft de rechtbank, in overleg met partijen, het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, zodat de inspecteur kon nagaan of prorogatie inzake het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2012 mogelijk was. De inspecteur heeft bij brief van 14 juni 2019 aan de rechtbank laten weten dat prorogatie niet mogelijk is, omdat op het bezwaar is beslist.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juni 2019 de navorderingsaanslag 2012 en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Daartegen heeft belanghebbende digitaal, ontvangen bij de rechtbank op 3 juli 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47 (zaaknummer 19/3148).
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het (nadere) onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2020 te Roermond. Hier zijn beide beroepen tegelijk behandeld. Voor de verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak naar partijen zal worden verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is directeur van en groot aandeelhouder in [de vennootschap] (hierna: de vennootschap). In de vennootschap is het pensioen in eigen beheer ondergebracht.
In het kader van de levensloopregeling heeft belanghebbende een levenslooptegoed opgebouwd op een daartoe bestemde geblokkeerde levenslooprekening bij de ABN AMRO Bank (hierna: het LevensloopPlan). Het saldo van het LevensloopPlan bedraagt op 31 december 2011 € 39.757,51.
Op het rekeningoverzicht van het LevensloopPlan van 4 april 2012 staat vermeld dat het tegoed van € 39.757, 51 naar een ander rekeningnummer is overgeboekt met als omschrijving ‘SALDO LEVENSLOOP (…) TNV [belanghebbende] IVM BEEINDIGING’. Tevens staat vermeld dat in totaal € 8,97 aan (credit)rente eveneens is overgeboekt met in de omschrijving ‘BEEINDIGING LEVENSLOOP (…) [belanghebbende]’.
In de brief van de vennootschap aan belanghebbende van 10 april 2017 staat onder meer met betrekking tot aan belanghebbende uitgekeerde bedragen: “Aan opgebouwde levenslooptegoed is in 2013 uitgekeerd een bedrag van € 46.549, …” (hierna: de levensloopuitkering).
De primitieve aanslag IB/PVV 2012 is met dagtekening 25 november 2016 aan belanghebbende opgelegd en is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.514 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 508.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2013 onder de rubriek ‘Pensioen, lijfrente en andere uitkering’ onder meer de levensloopuitkering verantwoord.
De aanslag 2013 is met dagtekening 14 december 2016 aan belanghebbende opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. Eén van de bezwaargronden van belanghebbende is dat de levensloopverlofkorting ten onrechte niet is verleend.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het bezwaar tegen de aanslag 2013 bij belanghebbende stukken opgevraagd aangaande de levensloopuitkering. Belanghebbende heeft verscheidene stukken aan de inspecteur verstrekt en heeft toegelicht dat de vennootschap in 2013 aan hem de levensloopuitkering heeft gedaan.
De inspecteur heeft in zijn brief van 31 oktober 2017, op grond van de door belanghebbende aangereikte stukken, het standpunt ingenomen dat de aanspraak op de levensloopregeling van (afgerond) € 39.766 (zie 2.3) in het jaar 2012 is belast. Volgens de inspecteur is de vennootschap geen kredietinstelling met als gevolg dat door het overmaken van het levenslooptegoed van de ABN AMRO Bank naar de vennootschap in 2012, het LevensloopPlan niet langer voldoet aan de voor de levensloopregeling gestelde eisen.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 december 2017 de aanslag 2013 verminderd (zie 1.2) door het belastbare inkomen uit werk en woning met € 39.766 te verlagen tot € 36.669.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2017 de navorderingsaanslag 2012 aan belanghebbende opgelegd (zie 1.1). Daarbij is het belastbare inkomen uit werk en woning met € 39.766 verhoogd tot € 97.280.
3 Geschil
In geschil is:
-
of de inspecteur de aanspraak ter zake van het LevensloopPlan terecht in 2012 in aanmerking heeft genomen;
-
of het in rekening brengen van belastingrente bij de navorderingsaanslag 2012 in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur;
-
of de belastingrente die vergoed is bij de vermindering van de aanslag 2013 juist is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zittingen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en ter zake van de navorderingsaanslag 2012, vernietiging van de navorderingsaanslag 2012, vernietiging van de beschikking belastingrente en ten aanzien van 2013 handhaving van het belastbare inkomen uit werk en woning zoals dat aanvankelijk is vastgesteld bij de aanslag 2013 met dagtekening 14 december 2016.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep ter zake van de navorderingsaanslag 2012 en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente. Volgens de inspecteur komt belanghebbende voor het jaar 2012 in aanmerking voor de levensloopverlofkorting van € 1.230 en dient de navorderingsaanslag met dat bedrag te worden verminderd. Ter zake van de aanslag 2013 en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.